1Mijn geest is te gronde gericht,
mijn dagen worden uitgeblust,
de graven zijn voor mij bestemd.
2Voorwaar, er zijn bespotters bij mij,
en mijn oog brengt de nacht door in hun bitterheid.
3Stel U toch borg voor mij bij U;
wie zal er anders zijn die het met handslag bevestigt?17:3 die … bevestigt - Letterlijk: die in mijn hand slaat.
4Want U hebt hun hart voor inzicht toegesloten;17:4 toegesloten - Letterlijk: verborgen.
daarom zult U hen niet verhogen.
5Zij zijn als iemand die vrienden roept om iets uit te delen,
terwijl de ogen van zijn kinderen bezwijken.
6Job 30:9Maar Hij heeft mij tot een spreekwoord onder de volken gemaakt,
en ik ben iemand die ze in het gezicht spugen.
7Daarom is mijn oog verduisterd door verdriet,
en al mijn ledematen zijn als een schaduw.
8De oprechten zullen hierover ontzet zijn,
en de onschuldige zal zich keren tegen de huichelaar.
9De rechtvaardige zal aan zijn weg vasthouden,
en wie rein van handen is, zal in kracht toenemen.
10Job 6:29Maar jullie allen, keer toch om, en kom,
want ik vind geen wijze onder jullie.
11Job 7:6; 9:25Mijn dagen zijn voorbijgegaan; mijn plannen zijn mij ontrukt,
de verlangens17:11 verlangens - Letterlijk: bezittingen. van mijn hart.
12De nacht maken zij tot dag,
en zij zeggen dat het licht dichtbij is, ondanks de duisternis.
13Als ik wacht, zal het graf mijn huis zijn;
in de duisternis zal ik mijn bed spreiden.
14Tot het graf roep ik: U bent mijn vader!
Tot de maden: Mijn moeder en mijn zuster!
15Waar zou mijn hoop dan nu nog op gevestigd zijn?
Ja, wie zal mijn hoop aanschouwen?
16Zij zullen met mij neerdalen in het graf;
wij zullen tezamen Job 3:17,18,19; 30:23,24in het stof afdalen.
17
1Mijn geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij.
2Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht niet mijn oog in hunlieder verbittering?
3Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt worde.
4Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen.
5Die met vleiïng den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten.
6Job 30:9.Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld; zodat ik een trommelslag ben voor ieders aangezicht.
7Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd, en al mijn ledematen zijn gelijk een schaduw.
8De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken;
9En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen.
10Job 6:29.Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze.
11Job 7:6. 9:25.Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten.
12Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij den ondergang vanwege de duisternis.
13Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden.
14Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! Tot het gewormte: Mijn moeder, en mijn zuster!
15Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen?
16Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als er rust te zamen Job 3:17, 18, 19. 30:23, 24.in het stof wezen zal.