Job 37
Het boek Job

HSV

1Ja, hierover beeft mijn hart,

en het springt op van zijn plaats.

2Luister aandachtig naar Ps. 29:3het daveren van Zijn stem,

en naar het geluid dat uit Zijn mond komt!

3Hij laat het los onder heel de hemel,

en Zijn licht tot over de einden van de aarde.

4Daarna brult Hij met Zijn stem;

Hij dondert met de stem van Zijn majesteit.

Hij houdt die dingen niet terug,

als Zijn stem gehoord wordt.

5God dondert wonderbaar met Zijn stem;

Job 5:9; 9:10; 36:26Hij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet.

6Ps. 147:16Want Hij zegt tegen de sneeuw: Wees op de aarde.

Ook tegen de slagregen van de regen;

en dan is er de slagregen van Zijn sterke regens.

7Hij verzegelt de hand van ieder mens,

zodat alle mensen Zijn werk kennen.

8De wilde dieren gaan naar hun schuilplaatsen,

en blijven in hun holen.

9Uit Zijn kamer komt de wervelwind,

en van de verstrooiende winden komt de kou.

10Job 38:29,30; Ps. 147:17,18Door de adem van God geeft Hij ijs,

zodat de brede wateren verstijven.

11Ook maakt Hij de wolken zwaar van vocht;

Hij spreidt de wolk van Zijn licht uit.

12Die gaat naar Zijn wijze raad alle kanten uit,

om te doen alles wat Hij hun gebiedt

op het oppervlak van de wereld, op de aarde.

13Hij beschikt het voor Zijn land, hetzij tot Ex. 9:18,23; 1 Sam. 12:18,19; Ezra 10:9; Job 36:31een roede,

hetzij tot goedertierenheid.

14Hoor dit aan, Job!

Blijf staan en let op de wonderen van God.

15Weet je hoe God ze rangschikt,

en hoe Hij het licht van Zijn wolk laat schijnen?

16Weet je hoe de wolken zweven?

Ken je de wonderen van Hem Die volmaakt in kennis is?

17Weet je hoe je kleren warm worden

als Hij de aarde stil maakt vanuit het zuiden?

18Gen. 1:6Heb je samen met Hem de hemel uitgespannen,

die vast is als een gegoten spiegel?

19Maak ons bekend wat wij tegen Hem moeten zeggen,

want wij kunnen niets voor Hem uiteenzetten vanwege de duisternis.

20Zal het aan Hem verteld worden, als ik zo spreek?

Als iemand dat zegt, zal hij zeker verslonden worden.

21Nu ziet men het licht niet,

het schijnt in de wolken,

maar als de wind langsgaat, zuivert hij die.

22Uit het noorden komt goud;

bij God is een ontzagwekkende majesteit!Vreselijk vs. ontzagwekkend: In de SV vinden we hier het woord vreselijk. Op het eerste gezicht lijkt het dat het ontzagwekkend van de HSV een stuk zwakker is. Toch is dat niet terecht. Het woordje vreselijk had in de tijd van de Statenvertaling een heel andere betekenis dan nu. Het betekende letterlijk: iets om te vrezen, iets om ontzag voor te hebben. Tegenwoordig heeft het echter een uiterst negatieve betekenis die hier niet past.

23De Almachtige, wij kunnen Hem niet vinden;

Hij is Job 9:4; 12:13,16; 36:5; Ps. 99:4groot van kracht en recht

en hoogst rechtvaardig; Hij onderdrukt niet.

24Daarom vrezen de mensen Hem;

maar alle eigenwijzen van hart ziet Hij niet aan.

37

Slot van Elíhu's rede

1Ook beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats.

2Hoort met aandacht Ps. 29:3.de beweging Zijner stem, en het geluid, dat uit Zijn mond uitgaat!

3Dat zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht over de einden der aarde.

4Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden.

5God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Job 5:9. 9:10. 36:26.Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet.

6Ps. 147:16.Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en tot den plasregen des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke regenen.

7Dan zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne al de lieden zijns werks.

8En het gedierte gaat in de loerplaatsen, en blijft in zijn holen.

9Uit de binnenkamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden de koude.

10Job 38:29, 30. Ps. 147:17, 18.Door Zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede wateren verstijfd worden.

11Ook vermoeit Hij de dikke wolken door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts.

12Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde.

13Hetzij dat Hij die tot Ex. 9:18, 23. 1 Sam. 12:18, 19. Ezra 10:9. Job 36:31.een roede, of tot Zijn land, of tot weldadigheid beschikt.

14Neem dit, o Job, ter ore; sta, en aanmerk de wonderen Gods.

15Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen?

16Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken; de wonderheden Desgenen, Die volmaakt is in wetenschappen?

17Hoe uw klederen warm worden, als Hij de aarde stil maakt uit het zuiden?

18Gen. 1:6.Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?

19Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis.

20Zal het Hem verteld worden, als ik zo zou spreken? Denkt iemand dat, gewisselijk, hij zal verslonden worden.

21En nu ziet men het licht niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat, en dien zuivert;

22Als van het noorden het goud komt; maar bij God is een vreselijke majesteit!

23Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is Job 9:4. 12:13, 16. 36:5. Ps. 99:4.groot van kracht; doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet.

24Daarom vrezen Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van harte aan.