| De HEERE verschijnt aan Job |
1 | Daarna antwoordde de HEERE Job uit een storm en zei: |
2 | Wie is hij die Mijn raad duister maakt |
| | met woorden zonder kennis? |
| Job 42:3 | Wie is hij, zegt U, die Mijn raad verbergt zonder kennis?
Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep,
dingen die te wonderlijk voor mij zijn en die ik niet weet. |
3 | Omgord nu als een man uw heupen, |
| | dan zal Ik u ondervragen. Maak Mij eens bekend: |
4 | Waar was u toen Ik de aarde grondvestte? |
| | Maak het bekend, als u echt inzicht hebt. |
| Spr. 8:29 | toen Hij voor de zee zijn plaats bepaalde,
zodat het water Zijn bevel niet zou overtreden,
toen Hij de fundamenten van de aarde verordende, |
5 | Wie heeft haar afmetingen bepaald? U weet het immers wel. |
| | Of wie heeft het meetlint over haar uitgespannen? |
6 | Waarop zijn haar pijlers neergezonken? |
| | Of wie heeft haar hoeksteen gelegd, |
7 | toen de morgensterren samen vrolijk zongen, |
| | en al de kinderen van God juichten? |
8 | Of wie heeft de zee met deuren afgesloten, |
| | toen zij losbarstte en uit de baarmoeder naar buiten kwam, |
| Gen. 1:9 | En God zei: Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden! En het was zo. | | Job 26:10 | Hij heeft een begrenzing afgetekend over het wateroppervlak,
tot aan de grens tussen licht en duisternis. | | Ps. 33:7 | Hij verzamelt het water van de zee als een dam,
Hij sluit de diepe wateren op in schatkamers. | | Ps. 104:9 | U hebt een grens gesteld, die ze niet zullen overgaan,
ze zullen de aarde nooit meer bedekken. | | Spr. 8:29 | toen Hij voor de zee zijn plaats bepaalde,
zodat het water Zijn bevel niet zou overtreden,
toen Hij de fundamenten van de aarde verordende, | | Jer. 5:22 | Zou u voor Mij niet bevreesd zijn, spreekt de HEERE,
of zou u voor Mijn aangezicht niet beven?
Ik, Die het zand gemaakt heb tot een grens voor de zee,
een eeuwige verordening, die zij niet zal overschrijden.
Al kolken haar golven, zij zullen niets kunnen uitrichten,
al bruisen zij, zij zullen hem niet overschrijden. |
9 | toen Ik haar een wolk gaf als kleding, |
| | en de donkere wolken als haar omslagdoek. |
10 | Ik stelde haar Mijn grens, |
| | en plaatste een grendel en deuren, |
11 | en zei: Tot hiertoe mag u komen en niet verder, |
| | hier zal zich een grens stellen tegen de glorie van uw golven. |
12 | Hebt u in uw dagen de morgen ontboden? |
| | Hebt u de dageraad zijn plaats gewezen, |
13 | om de einden van de aarde vast te grijpen, |
| | zodat de goddelozen van haar afgeschud worden? |
14 | De aarde verandert als leem door een zegel, |
| | en de dingen krijgen vorm als een kleed. |
15 | De goddelozen wordt hun licht onthouden, |
| | en de opgeheven arm wordt gebroken. |
16 | Bent u gekomen tot aan de bronnen van de zee? |
| | Hebt u gewandeld op de bodem van de watervloed? |
17 | Zijn de poorten van de dood aan u geopenbaard? |
| | Hebt u de poorten van de schaduw van de dood gezien? |
18 | Reikt uw inzicht tot de breedten van de aarde? |
| | Maak het bekend, als u dit allemaal weet. |
19 | Waarheen is de weg waar het licht woont? |
| | En de duisternis, waar is zijn woonplaats, |
20 | zodat u die naar zijn gebied kunt brengen, |
| | en dat u de paden naar zijn huis kunt opmerken? |
21 | U weet het vast wel, want u was toen al geboren, |
| | en uw dagen zijn groot in aantal. |
22 | Bent u gekomen bij de schatkamers van de sneeuw? |
| | Hebt u de schatkamers van de hagel gezien, |
23 | die Ik achterhoud voor een tijd van benauwdheid, |
| | voor een dag van strijd en oorlog? |
24 | Waarheen is de weg waar het licht zich verdeelt, |
| | en de oostenwind zich verspreidt over de aarde? |
25 | Wie klieft voor de stortvloed een waterloop, |
| | en een weg voor het weerlicht van de donder, |
26 | om het te laten regenen op het land, waar niemand is, |
| | op de woestijn, waarin geen mens is, |
27 | om het gebied van verwoesting en vernietiging te verzadigen, |
| | en om het opkomende groen te laten groeien? |
| Ps. 107:35 | Hij maakt de woestijn tot een waterpoel,
het dorre land tot waterbronnen. |
28 | Heeft de regen een vader? |
| | Of wie brengt de druppels van de dauw voort? |
29 | Uit wiens buik komt het ijs naar buiten? |
| | En wie baart de rijp van de hemel? |
30 | Het water wordt hard als een steen, |
| | en het oppervlak van de watervloed raakt vastgevroren. |
31 | Kunt u de banden van het Zevengesternte vastbinden, |
| | of de ketenen van de Orion losmaken? |
| Job 9:9 | Hij maakt de Grote Beer, de Orion,
het Zevengesternte en de Kamers van het Zuiden. | | Amos 5:8 | Hij Die het Zevengesternte en de Orion gemaakt heeft,
Die de schaduw van de dood verandert in morgenlicht,
Die de dag duister maakt als de nacht,
Die het water van de zee roept
en over het aardoppervlak uitgiet:
HEERE is Zijn Naam! |
32 | Kunt u de Mazzarot tevoorschijn laten komen op zijn tijd, |
| | en kunt u de Wagen met zijn kinderen leiden?  |
| | Dit is een verwijzing naar een ongeïdentificeerd sterrenbeeld. |
33 | Kent u de verordeningen van de hemel, |
| | of kunt u op aarde zijn beleid bepalen? |
| Jer. 31:35 | Zo zegt de HEERE,
Die de zon tot een licht geeft overdag
en de vaste orde van maan en sterren
tot een licht in de nacht,
Die de zee opzweept, zodat haar golven bruisen,
HEERE van de legermachten is Zijn Naam. |
34 | Kunt u uw stem tot de wolken verheffen, |
| | zodat een overvloed van water u overdekt? |
35 | Kunt u bliksemflitsen sturen, zodat zij gaan, |
| | en tegen u zeggen: Zie, hier zijn wij? |
36 | Wie heeft de wijsheid in het binnenste gelegd? |
| | Of wie heeft aan het hart het inzicht gegeven? |
| Job 32:8 | Voorwaar, het is de Geest van God in de sterveling,
en de adem van de Almachtige, die hen verstandig maakt. | | Pred. 2:26 | Want Hij geeft wijsheid, kennis en blijdschap aan de mens die goed is voor Zijn aangezicht. Aan de zondaar echter geeft Hij de bezigheid om te verzamelen en te vergaren, om het te geven aan wie goed is voor Gods aangezicht. Ook dat is vluchtig en najagen van wind. | | Dan. 1:17 | Aan deze vier jongemannen nu gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften, en wijsheid, en Daniël gaf Hij inzicht in allerlei visioenen en dromen. |
37 | Wie kan de wolken met wijsheid tellen? |
| | En wie kan de kruiken van de hemel neerleggen, |
38 | zodat het stof vast wordt als iets dat gegoten is, |
| | en de kluiten aan elkaar kleven? | | |
|