Zie de Mens, zie, uw Koning
1Toen Matt. 27:26; Mark. 15:15nam Pilatus dan Jezus en geselde Hem.
2En de soldaten vlochten een kroon van dorens en zetten die op Zijn hoofd, en zij deden Hem een purperen bovenkleed om,
3en zeiden: Gegroet, Koning van de Joden! En zij gaven Hem slagen in het gezicht.
4Pilatus dan kwam weer naar buiten en zei tegen hen: Zie, ik breng Hem tot u naar buiten, opdat u weet dat ik geen schuld in Hem vind.
5Jezus dan kwam naar buiten met de doornenkroon op en het purperen bovenkleed aan. En Pilatus zei tegen hen: Zie, de Mens!
6Toen dan de overpriesters en de dienaars Hem zagen, schreeuwden zij: Kruisig Hem, Kruisig Hem! Pilatus zei tegen hen: Neemt u Hem en kruisig Hem, want ik vind in Hem geen schuld.
7De Joden antwoordden hem: Lev. 24:16Wij hebben een wet en volgens onze wet moet Hij sterven, Joh. 5:18; 10:33want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt.
8Toen Pilatus dan deze woorden hoorde, werd hij nog meer bevreesd,
9en hij ging opnieuw het gerechtsgebouw in en zei tegen Jezus: Waar komt U vandaan? Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
10Pilatus dan zei tegen Hem: Spreekt U niet tot mij? Weet U niet dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?
11Jezus antwoordde: U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven gegeven was; daarom heeft hij die Mij aan u overgeleverd heeft, een grotere zonde dan u.
12Van toen af probeerde Pilatus Hem los te laten, maar de Joden schreeuwden: Als u Deze loslaat, bent u niet de vriend van de keizer; Hand. 17:7iedereen die zichzelf koning maakt, verzet zich tegen de keizer.
13Toen Pilatus dan deze woorden gehoord had, bracht hij Jezus naar buiten en ging op de rechterstoel zitten, op de plaats die Lithostrotos genoemd wordt, en in het Hebreeuws Gabbatha.
14En het was de voorbereiding van het Pascha, ongeveer het zesde uur; en hij zei tegen de Joden: Zie, uw Koning!
15Maar zij schreeuwden: Weg met Hem, weg met Hem, kruisig Hem! Pilatus zei tegen hen: Moet ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Gen. 49:10Wij hebben geen koning dan de keizer. 16Matt. 27:26; Mark. 15:22; Luk. 23:24,25Toen leverde hij Hem dan aan hen over om gekruisigd te worden. En zij namen Jezus mee en leidden Hem weg.
De kruisiging
17Matt. 27:31,33; Mark. 15:22; Luk. 23:26,33En terwijl Hij Zijn kruis droeg, ging Hij de stad uit naar de plaats die Schedelplaats genoemd wordt en in het Hebreeuws Golgotha.
18Daar kruisigden zij Hem en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden.
19Matt. 27:37; Mark. 15:26; Luk. 23:38En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARENER, DE KONING VAN DE JODEN.
20Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, was dicht bij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks en in het Latijn.
21De overpriesters van de Joden dan zeiden tegen Pilatus: Schrijf niet: De Koning van de Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning van de Joden.
22Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.
23Matt. 27:35; Mark. 15:24; Luk. 23:34Nadat de soldaten dan Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten vier delen, voor elke soldaat een deel, en zij namen ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van bovenaf als één geheel geweven.
24Zij dan zeiden tegen elkaar: Laten wij dat niet scheuren, maar laten wij erom loten voor wie het zal zijn. Opdat het Schriftwoord vervuld zou worden dat zegt: Ps. 22:19Zij hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en over Mijn kleed hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan.
25Matt. 27:55; Mark. 15:40; Luk. 23:49En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder, de zuster van Zijn moeder, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
26Toen nu Jezus Zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad, bij haar zag staan, zei Hij tegen Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
27Daarna zei Hij tegen de discipel: Zie, uw moeder. En vanaf dat moment nam de discipel haar in zijn huis.
28Hierna zei Jezus, omdat Hij wist dat nu alles volbracht was, Ps. 69:22opdat het Schriftwoord vervuld zou worden: Ik heb dorst!
29Matt. 27:48Er stond dan een kruik vol zure wijn en ze vulden een spons met zure wijn, omwikkelden die met hysop en brachten die aan Zijn mond.
30Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: Joh. 17:4Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest.
Geen been gebroken
31Opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op de sabbat, omdat het de voorbereiding was (want de dag van die sabbat was een grote dag), vroegen de Joden dan aan Pilatus of hun benen gebroken en zij weggenomen mochten worden.
32De soldaten dan kwamen en braken wel de benen van de eerste en van de ander die met Hem gekruisigd was,
33maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen dat Hij al gestorven was, braken zij Zijn benen niet.
34Maar een van de soldaten stak met een speer in Zijn zij en meteen 1 Joh. 5:6kwam er bloed en water uit.
35En die het gezien heeft, die getuigt ervan, en zijn getuigenis is waar, en hij weet dat hij de waarheid spreekt, opdat ook u gelooft.
36Want deze dingen zijn geschied, Ex. 12:46; Num. 9:12; Ps. 34:21opdat het Schriftwoord vervuld wordt: Geen been van Hem zal gebroken worden.
37En verder zegt een ander Schriftwoord: Zach. 12:10Zij zullen zien op Hem Die zij doorstoken hebben.
De begrafenis van Jezus
38Matt. 27:57; Mark. 15:42; Luk. 23:50En daarna vroeg Jozef van Arimathea, die een discipel van Jezus was (maar in het geheim, Joh. 12:42uit vrees voor de Joden) aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen; en Pilatus stond het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg.
39En Joh. 3:1; 7:50Nicodemus (die eerst 's nachts naar Jezus toe gekomen was) kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond.
40Zij namen dan het lichaam van Jezus en wikkelden het in linnen doeken, met de specerijen, zoals het de gewoonte van de Joden is bij het begraven.
41En er was bij de plaats waar Hij gekruisigd was, een hof en in de hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was.
42Daar nu legden zij Jezus vanwege de voorbereiding van de Joden, omdat het graf dichtbij was.
19
Jezus gegeseld
1Toen Matt. 27:26. Mark. 15:15.nam Pilatus dan Jezus, en geselde Hem.
2En de krijgsknechten, een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om;
3En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen.
4Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij wetet, dat ik in Hem geen schuld vinde.
5Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de Mens!
6Als Hem dan de overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want ik vind in Hem geen schuld.
7De Joden antwoordden hem: Lev. 24:16.Wij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven, Joh. 5:18. 10:33.want Hij heeft Zichzelven Gods Zoon gemaakt.
Jezus door Pilatus overgegeven
8Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij meer bevreesd;
9En ging wederom in het rechthuis, en zeide tot Jezus: Van waar zijt Gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
10Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij tot mij niet? Weet Gij niet, dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?
11Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven ware; daarom die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde.
12Van toen af zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden riepen, zeggende: Indien gij Dezen loslaat, zo zijt gij des keizers vriend niet; Hand. 17:7.een iegelijk, die zichzelven koning maakt, wederspreekt den keizer.
13Als Pilatus dan dit woord hoorde, bracht hij Jezus uit, en zat neder op den rechterstoel, in de plaats, genaamd Lithostrótos, en in het Hebreeuws Gábbatha.
14En het was de voorbereiding van het pascha, en omtrent de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Ziet, uw Koning!
15Maar zij riepen: Neem weg, neem weg, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Gen. 49:10.Wij hebben geen koning, dan den keizer.
16Matt. 27:26. Mark. 15:22. Luk. 23:24, 25.Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist zou worden. En zij namen Jezus, en leidden Hem weg.
De kruisiging
17Matt. 27:31, 33. Mark. 15:22. Luk. 23:26, 33.En Hij, dragende Zijn kruis, ging uit naar de plaats, genaamd Hoofdschedelplaats, welke in het Hebreeuws genaamd wordt Golgotha;
18Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden.
19Matt. 27:37. Mark. 15:26. Luk. 23:38.En Pilatus schreef ook een opschrift, en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARÉNER, DE KONING DER JODEN.
20Dit opschrift dan lazen velen van de Joden; want de plaats, waar Jezus gekruist werd, was nabij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks, en in het Latijn.
21De overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden.
22Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.
23Matt. 27:35. Mark. 15:24. Luk. 23:34.De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen, (en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven.
24Zij dan zeiden tot elkander: Laat ons dien niet scheuren, maar laat ons daarover loten, wiens die zijn zal; opdat de Schrift vervuld worde, die zegt: Ps. 22:19.Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en over Mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan.
25Matt. 27:55. Mark. 15:40. Luk. 23:49.En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster, Maria, de vrouw van Klópas, en Maria Magdaléna.
26Jezus nu, ziende Zijn moeder, en den discipel, dien Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
27Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder. En van die ure aan nam haar de discipel in zijn huis.
28Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, Ps. 69:22.opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst.
29Matt. 27:48.Daar stond dan een vat vol ediks, en zij vulden een spons met edik, en omlegden ze met hysop, en brachten ze aan Zijn mond.
30Toen Jezus dan den edik genomen had, zeide Hij: Joh. 17:4.Het is volbracht! En het hoofd buigende, gaf den geest.
31De Joden dan, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den sabbat, dewijl het de voorbereiding was (want die dag des sabbats was groot), baden Pilatus, dat hun benen zouden gebroken, en zij weggenomen worden.
32De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten, en des anderen, die met Hem gekruist was;
33Maar komende tot Jezus, als zij zagen, dat Hij nu gestorven was, zo braken zij Zijn benen niet.
34Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond 1 Joh. 5:6.kwam er bloed en water uit.
35En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig; en hij weet, dat hij zegt, hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt.
36Want deze dingen zijn geschied, Ex. 12:46. Num. 9:12.opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden.
37En wederom zegt een andere Schrift: Zach. 12:10.Zij zullen zien, in Welken zij gestoken hebben.
De begrafenis
38Matt. 27:57. Mark. 15:42. Luk. 23:50.En daarna Jozef van Arimathéa (die een discipel van Jezus was, maar bedekt Joh. 12:42.om de vreze der Joden), bad Pilatus, dat hij mocht het lichaam van Jezus wegnemen; en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg.
39En Joh. 3:1. 7:50.Nicodémus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloë; omtrent honderd ponden gewichts.
40Zij namen dan het lichaam van Jezus, en bonden dat in linnen doeken met de specerijen, gelijk de Joden de gewoonte hebben van begraven.
41En er was in de plaats, waar Hij gekruist was, een hof, en in den hof een nieuw graf, in hetwelk nog nooit iemand gelegd was geweest.
42Aldaar dan legden zij Jezus, om de voorbereiding der Joden, overmits het graf nabij was.