Johannes 3
Johannes 3
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Johannes
HSV

Het gesprek met Nicodemus

1En er was een mens uit de Farizeeën; zijn naam was Joh. 19:39Nicodemus, een leider van de Joden.

2Joh. 7:50; 19:39Deze kwam 's nachts naar Jezus en zei tegen Hem: Rabbi, wij weten dat U van God gekomen bent als leraar, want Joh. 9:16,33niemand kan deze tekenen doen die U doet, Hand. 10:38als God niet met hem is.

3Jezus antwoordde en zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien.Het Griekse grondwoord voor opnieuw is anoothen en kan ook van boven betekenen. De SV vertaalt hier met het woord wederom. Dat is echter te archaïsch en heden ten dage van een te hoog register. Opmerkelijk is dat de Kanttekeningen zelf het hedendaagse alternatief aanreiken: wederom – Of: van boven, of: opnieuw. Wederom is niet zozeer moeilijk, maar wel verouderd. En opnieuw zegt inhoudelijk precies hetzelfde. In de klassieke liturgische formulieren wordt deze tekst verschillende keren indirect geciteerd. Opmerkelijk is dat deze zinsnede wordt weergegeven met van nieuws geboren worden.

4Nicodemus zei tegen Hem: Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Hij kan toch niet voor de tweede keer in de buik van zijn moeder ingaan en geboren worden?

5Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Tit. 3:5Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan.

6Rom. 8:5Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest.

7Verwonder u niet dat Ik tegen u gezegd heb: U moet opnieuw geboren worden.

8De wind waait waarheen hij wil en u hoort zijn geluid, maar u weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat; zo is het met iedereen die uit de Geest geboren is.

9Nicodemus antwoordde en zei tegen Hem: Joh. 6:52Hoe kunnen deze dingen gebeuren?

10Jezus antwoordde en zei tegen hem: Bent u de leraar van Israël en weet u deze dingen niet?

11Joh. 7:16; 8:28; 12:49; 14:24Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij spreken over wat Wij weten en getuigen van wat Wij gezien hebben, en toch neemt u Vers 32Ons getuigenis niet aan.

12Als Ik aardse dingen tegen u zei en u niet gelooft, hoe zult u geloven als Ik hemelse dingen tegen u zeg?

13En Joh. 6:62; Efez. 4:9niemand is opgevaren naar de hemel dan Hij Die uit de hemel neergedaald is, namelijk de Zoon des mensen, Die in de hemel is.De woorden die vertaald zijn met Die in de hemel is komen niet in alle Griekse handschriften voor.

14Num. 21:9; 2 Kon. 18:4En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, Joh. 8:28; 12:32zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden,

15opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, Vers 36maar eeuwig leven heeft.

16Rom. 5:8; 8:31; 1 Joh. 4:9Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, Vers 36; Luk. 19:10; 1 Joh. 5:10opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.Het is ook mogelijk om het begin van dit vers als volgt te vertalen: Want God heeft de wereld op deze wijze liefgehad .... Dit zou mogelijk meer recht doen aan de betekenis van het Griekse woord houtoos. De HSV heeft echter de interpretatie van de SV gevolgd, en de meeste andere Nederlandse vertalingen doen dat ook.

In de SV vinden we het werkwoord verderven in plaats van verloren gaan. Dit woord is enigszins verouderd. We komen het hooguit nog tegen in de vorm van het voltooide deelwoord verdorven. De herzieners geven de voorkeur aan verloren gaan, temeer omdat de Statenvertalers het Griekse grondwoord op andere plaatsen ook zo vertaald hebben (zie bijvoorbeeld 1 Kor. 1:18 en 2 Petrus 3:9). Mogelijk heeft hier de afhankelijkheid van de Statenvertaling van de Deux Aes Vertaling (1562) hier een grotere rol gespeeld dan het streven naar concordantie.

17Luk. 9:56; Joh. 9:39; 12:47; 1 Joh. 4:14Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden.

18Joh. 5:24; 6:40,47; 20:31Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God.

19En Joh. 1:5dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liefgehad, meer dan het licht, want hun werken waren slecht.

20Want ieder die kwaad doet, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet ontmaskerd worden.

21Efez. 5:8,13Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat van zijn werken openbaar wordt dat ze in God gedaan zijn.

De Bruidegom en Zijn vriend

22Daarna ging Jezus met Zijn discipelen naar het Judese land en verbleef daar met hen Joh. 4:1en doopte.

23Matt. 3:6; Mark. 1:5; Luk. 3:7Maar ook Johannes doopte in Enon bij Salim, omdat daar veel water was; en de mensen kwamen daar en werden gedoopt,

24Matt. 14:3want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.

25Er ontstond dan een woordenstrijd vanuit de discipelen van Johannes met de Joden over de reiniging.

26Matt. 3:11; Mark. 1:7; Luk. 3:16; Joh. 1:15,26,34En zij gingen naar Johannes en zeiden tegen hem: Rabbi, Hij Die bij u was aan de overkant van de Jordaan, van Wie u getuigenis gaf, zie, Hij doopt en allen komen bij Hem.

27Johannes antwoordde en zei: Een mens kan niets aannemen, als het hem niet uit de hemel gegeven is.

28U bent zelf mijn getuigen dat ik gezegd heb: Joh. 1:20Ik ben de Christus niet, Mal. 3:1; Matt. 11:10; Mark. 1:2; Luk. 1:17; 7:27; Joh. 1:21,23maar ik ben voor Hem heen uitgezonden.

29Wie de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend van de Bruidegom, die erbij staat en hem hoort, verblijdt zich zeer over de stem van de Bruidegom. Deze blijdschap van mij nu is volkomen geworden.

30Hij moet meer worden, maar ik minder.

31Joh. 8:23Wie van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Wie uit de hemel komt, is boven allen.

32Joh. 5:30; 8:26; 12:49; 14:10; 1 Joh. 5:10En wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij, en Zijn getuigenis neemt niemand aan.

33Wie Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft daarmee bezegeld Rom. 3:4dat God waarachtig is.

34Want Hij Die God gezonden heeft, spreekt de woorden van God, want God geeft Hem de Geest Efez. 4:7zonder maat.

35De Vader heeft de Zoon lief Matt. 11:27; 28:18; Luk. 10:22; Joh. 5:22; 17:2; Hebr. 2:8en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven.

36Vers 16; Joh. 6:47; 1 Joh. 5:10Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem.

3

Gesprek met Nicodémus

1En er was een mens uit de farizeeën, wiens naam was Joh. 19:39.Nicodémus, een overste der Joden;

2Joh. 7:50. 19:39.Deze kwam des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want Joh. 9:16, 33.niemand kan deze tekenen doen, die Gij doet, Hand. 10:38.zo God met hem niet is.

3Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.

4Nicodémus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan, en geboren worden?

5Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tit. 3:5.Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan.

6Rom. 8:5.Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest.

7Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden.

8De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, van waar hij komt, en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is.

9Nicodémus antwoordde en zeide tot Hem: Joh. 6:52.Hoe kunnen deze dingen geschieden?

10Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zijt gij een leraar van Israël, en weet gij deze dingen niet?

11Joh. 7:16. 8:28. 12:49. 14:24.Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wij spreken, wat Wij weten, en getuigen, wat Wij gezien hebben; en gijlieden neemt Vers 32.Onze getuigenis niet aan.

12Indien Ik ulieden de aardse dingen gezegd heb, en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven, indien Ik ulieden de hemelse zou zeggen?

13En Joh. 6:62. Efez. 4:9.niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is.

14Num. 21:9. 2 Kon. 18:4.En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, Joh. 8:28. 12:32.alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden;

15Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, Vers 36.maar het eeuwige leven hebbe.

16Rom. 5:8. 8:31. 1 Joh. 4:9.Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, Vers 36. Luk. 19:10. 1 Joh. 5:10.opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

17Luk. 9:56. Joh. 9:39. 12:47. 1 Joh. 4:14.Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden.

18Joh. 5:24. 6:40, 47. 20:31.Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God.

19En Joh. 1:5.dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos.

20Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden.

21Efez. 5:8, 13.Maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn.

Johannes getuigt van Christus

22Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen in het land van Judéa, en onthield Zich aldaar met hen, Joh. 4:1.en doopte.

23Matt. 3:6. Mark. 1:5. Luk. 3:7.En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar, en werden gedoopt.

24Matt. 14:3.Want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.

25Er rees dan een vraag van enigen uit de discipelen van Johannes met de Joden over de reiniging.

26Matt. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16. Joh. 1:15, 26, 34.En zij kwamen tot Johannes, en zeiden tot hem: Rabbi, Die met u was over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft, zie, Die doopt, en zij komen allen tot Hem.

27Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven zij.

28Gijzelven zijt mijn getuigen, dat ik gezegd heb: Joh. 1:20.Ik ben de Christus niet; Mal. 3:1. Matt. 11:10. Mark. 1:2. Luk. 1:17. 7:27. Joh. 1:21, 23.maar dat ik vóór Hem heen uitgezonden ben.

29Die de bruid heeft, is de bruidegom, maar de vriend des bruidegoms, die staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden.

30Hij moet wassen, maar ik minder worden.

31Joh. 8:23.Die van boven komt, is boven allen; die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde, en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen.

32Joh. 5:30. 8:26. 12:49. 14:10.En hetgeen Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt niemand aan.

33Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld, Rom. 3:4.dat God waarachtig is.

34Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest Efez. 4:7.niet met mate.

35De Vader heeft den Zoon lief, Matt. 11:27. 28:18. Luk. 10:22. Joh. 5:22. 17:2. Hebr. 2:8.en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven.

36Vers 16. Joh. 6:47. 1 Joh. 5:10.Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.