De goede Herder
1Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie de schaapskooi niet door de deur binnengaat, maar van elders naar binnen klimt, die is een dief en een rover.
2Maar wie door de deur naar binnen gaat, die is herder van de schapen.
3Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen zijn stem, en hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten.
4En wanneer hij zijn eigen schapen naar buiten gedreven heeft, gaat hij voor hen uit, en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen.
5Maar een vreemde zullen zij beslist niet volgen, maar zij zullen van hem wegvluchten, omdat zij de stem van vreemden niet kennen.
6Deze gelijkenis sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet wat datgene wat Hij tot hen sprak, betekende.
7Jezus dan zei opnieuw tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de Deur voor de schapen.
8Allen die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.
9Joh. 14:6Ik ben de Deur; als iemand door Mij naar binnen gaat, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.
10De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed hebben.
11Jes. 40:11; Ezech. 34:23; Hebr. 13:20; 1 Petr. 5:4Ik ben de goede Herder; de goede herder geeft zijn leven voor de schapen.
12Zach. 11:16Maar de huurling en wie geen herder is, die de schapen niet tot eigendom heeft, ziet de wolf komen en laat de schapen in de steek en vlucht; en de wolf grijpt ze en drijft de schapen uiteen.
13En de huurling vlucht, omdat hij een huurling is en zich niet om de schapen bekommert.
14Ik ben de goede Herder en 2 Tim. 2:19Ik ken de Mijnen en word door de Mijnen gekend,
15Matt. 11:27; Luk. 10:22; Joh. 6:46; 7:29zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; en Ik geef Mijn leven voor de schapen.
16Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen Ezech. 37:22en het zal worden één kudde en één Herder.
17Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Jes. 53:12Mijn leven geef om het opnieuw te nemen.
18Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Joh. 2:19Ik heb macht het te geven, en heb macht het opnieuw te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.
19Joh. 7:12; 9:16Er ontstond dan opnieuw verdeeldheid onder de Joden vanwege deze woorden.
20En velen van hen zeiden: Joh. 7:20; 8:48,52Hij is door een demon bezeten en is buiten zinnen, waarom luistert u naar Hem?
21Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden van een bezetene; Ex. 4:11; Ps. 94:9; 146:8kan een demon soms ogen van blinden openen?
Jezus op het feest van de tempelwijding
22En het was het feest van de inwijding van de tempel in Jeruzalem, en het was winter.
23En Jezus liep rond in de tempel, 1 Kon. 6:3; Hand. 3:11; 5:12in de zuilengang van Salomo.
24De Joden dan omringden Hem en zeiden tegen Hem: Hoelang houdt U ons in het onzekere?10:24 houdt U ons in het onzekere? - Letterlijk: neemt U onze ziel weg? Als U de Christus bent, zeg het ons vrijuit.
25Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en u gelooft het niet. Joh. 5:36De werken die Ik doe in de Naam van Mijn Vader, die getuigen van Mij.
26Maar u gelooft niet, want u bent niet van Mijn schapen, zoals Ik u gezegd heb.
27Joh. 8:47Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij.
28En Ik geef hun eeuwig leven; Joh. 6:39; 17:12; 18:9en zij zullen beslist niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken.
29Mijn Vader, Die hen aan Mij gegeven heeft, is meer dan allen, en niemand kan hen uit de hand van Mijn Vader rukken.
30Jes. 54:5; Joh. 5:19; 14:9; 17:5Ik en de Vader zijn Één.
31Joh. 8:59; 11:8De Joden dan pakten opnieuw stenen op om Hem te stenigen.
32Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken van Mijn Vader laten zien. Vanwege welk van die werken stenigt u Mij?
33De Joden antwoordden Hem: Wij stenigen U niet vanwege een goed werk, Joh. 5:18maar vanwege godslastering, namelijk omdat U, Die een Mens bent, Uzelf God maakt.
34Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ps. 82:6Ik heb gezegd: U bent goden?
35Als de wet hén goden noemde tot wie het woord van God kwam, en de Schrift niet van kracht beroofd10:35 van kracht beroofd - Letterlijk: losgemaakt. kan worden,
36zegt u dan tegen Mij, Joh. 6:27Die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: U lastert God, omdat Ik Joh. 5:17gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?Door het verdwijnen van de naamvallen in het hedendaagse Nederlands is deze tekst nu voor tweeërlei uitleg vatbaar. Wat bedoeld is, is dat de Vader Christus geheiligd heeft, en niet andersom.
37Joh. 15:24Als Ik niet de werken van Mijn Vader doe, geloof Mij dan niet,
38maar als Ik ze doe en u Mij niet gelooft, geloof dan de werken, opdat u erkent en gelooft dat Joh. 14:11; 17:21de Vader in Mij is en Ik in Hem.
39Luk. 4:29; Joh. 8:59Zij probeerden dan opnieuw Hem te grijpen, maar Hij ontkwam aan hun handen.
40En Hij ging opnieuw naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats Joh. 1:28; 3:23waar Johannes eerst doopte, en Hij bleef daar.
41En velen kwamen naar Hem toe en zeiden: Johannes deed wel geen teken, maar alles wat Johannes over Deze Man zei, was waar.
42En velen geloofden daar in Hem.Op grond van de Griekse werkwoordsvorm zou dit vers ook vertaald kunnen worden als: En velen kwamen daar tot geloof in Hem.
10
Gelijkenis van den goeden Herder
1Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
2Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen.
3Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit.
4En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen.
5Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de stem des vreemden niet kennen.
6Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak.
7Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.
8Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord.
9Joh. 14:6.Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.
10De dief komt niet, dan opdat hij stele, en slachte, en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.
11Jes. 40:11. Ezech. 34:23. Hebr. 13:20. 1 Petr. 5:4.Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen.
12Zach. 11:16.Maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen.
13En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen.
14Ik ben de goede Herder; en 2 Tim. 2:19.Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend.
15Matt. 11:27. Luk. 10:22. Joh. 6:46. 7:29.Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen.
16Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; Ezech. 37:22.en het zal worden één kudde, en één Herder.
17Daarom heeft mij de Vader lief, overmits Ik Jes. 53:12.Mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme.
18Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; Joh. 2:19.Ik heb macht hetzelve af te leggen, en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.
19Joh. 7:12. 9:16.Er werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil.
20En velen van hen zeiden: Joh. 7:20. 8:48, 52.Hij heeft den duivel, en is uitzinnig; wat hoort gij Hem?
21Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; Ex. 4:11. Ps. 94:9. 146:8.kan ook de duivel der blinden ogen openen?
Jezus op het feest der tempelwijding
22En het was het feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalem; en het was winter.
23En Jezus wandelde in den tempel, 1 Kon. 6:3. Hand. 3:11. 5:12.in het voorhof van Sálomo.
24De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit.
25Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, en gij gelooft het niet. Joh. 5:36.De werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij.
26Maar gijlieden gelooft niet; want gij zijt niet van Mijn schapen, gelijk Ik u gezegd heb.
27Joh. 8:47.Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij.
28En Ik geef hun het eeuwige leven; Joh. 6:39. 17:12. 18:9.en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.
29Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders.
30Jes. 54:5. Joh. 5:19. 14:9. 17:5.Ik en de Vader zijn één.
31Joh. 8:59. 11:8.De Joden dan namen wederom stenen op, om Hem te stenigen.
32Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele treffelijke werken getoond van Mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij?
33De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, Joh. 5:18.maar over godslastering, en omdat Gij, een Mens zijnde, Uzelven God maakt.
34Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ps. 82:6.Ik heb gezegd, gij zijt goden?
35Indien de wet die goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden;
36Zegt gijlieden tot Mij, Joh. 6:27.Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik Joh. 5:17.gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?
37Joh. 15:24.Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet;
38Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, Joh. 14:11. 17:21.dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem.
39Luk. 4:29. Joh. 8:59.Zij zochten dan wederom Hem te grijpen, en Hij ontging uit hun hand.
40En Hij ging wederom over de Jordaan, tot de plaats, Joh. 1:28. 3:23.waar Johannes eerst doopte; en Hij bleef aldaar.
41En velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles, wat Johannes van Dezen zeide, was waar.
42En velen geloofden aldaar in Hem.