Leviticus 1
Het derde boek van Mozes Leviticus

HSV

Wetten voor het brandoffer

1De HEERE riep Mozes en sprak tot hem vanuit de tent van ontmoeting:

2Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer iemand van u de HEERE een offergave wil aanbieden, moet u uw offergave aanbieden van het vee, van de runderen en van het kleinvee.

3Als zijn offergave een brandoffer van runderen is, moet hij een mannetje zonder enig gebrek aanbieden. Hij moet dat Ex. 29:10bij de ingang van de tent van ontmoeting aanbieden om een welgevallen voor zich te vinden voor het aangezicht van de HEERE.

4Daarna moet hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen, zodat het hem ten goede zal komen door verzoening voor hem te bewerken.

5Dan moet hij het jonge rund slachten voor het aangezicht van de HEERE. En de zonen van Aäron, de priesters, moeten het bloed aanbieden en het bloed sprenkelen rondom op het altaar dat bij de ingang van de tent van ontmoeting is.

6Daarna moet hij de huid van het brandoffer afstropen en het in zijn stukken verdelen.In de eerste edities van de HSV stond: “in stukken verdelen”. Dat was echter niet helemaal in overeenstemming met de grondtekst. Deze wil namelijk zeggen dat het offerdier niet op willekeurige wijze in stukken gehakt moet worden, maar dat de verschillende delen op de vastgestelde manier van elkaar gescheiden moeten worden.

7Vervolgens moeten de zonen van de priester Aäron vuur maken op het altaar en hout op het vuur schikken,

8en dan moeten de zonen van Aäron, de priesters, de stukken, de kop en het vet schikken op het hout dat op het vuur van het altaar ligt.

9Maar zijn ingewanden en zijn poten moet men met water wassen, en de priester moet dat alles op het altaar in rook laten opgaan. Het is een brandoffer, een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE.

10Als nu zijn offergave een brandoffer uit het kleinvee is, van de schapen of de geiten, moet hij een mannetje zonder enig gebrek aanbieden.

11Dan moet hij het slachten aan de noordkant van het altaar voor het aangezicht van de HEERE. En de zonen van Aäron, de priesters, moeten zijn bloed rondom op het altaar sprenkelen.

12Vervolgens moet hij het in zijn stukken verdelen, met de kop en zijn vet, en de priester moet dat op het hout schikken dat op het vuur van het altaar ligt.In de eerste edities van de HSV stond: “in stukken verdelen”. Dat was echter niet helemaal in overeenstemming met de grondtekst. Deze wil namelijk zeggen dat het offerdier niet op willekeurige wijze in stukken gehakt moet worden, maar dat de verschillende delen op de vastgestelde manier van elkaar gescheiden moeten worden.

13Maar de ingewanden en de poten moet men met water wassen, en de priester moet dat alles aanbieden en op het altaar in rook laten opgaan. Het is een brandoffer, een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE.

14Als nu zijn offergave voor de HEERE een brandoffer van vogels is, moet hij zijn offergave aanbieden van tortelduiven of van jonge duiven.

15De priester moet die dan bij het altaar aanbieden, hem de kop afknijpen en op het altaar in rook laten opgaan. Zijn bloed moet daarna tegen de zijwand van het altaar uitgedrukt worden.

16Zijn krop met de veren moet hij daarna verwijderen. Hij moet die namelijk naast het altaar werpen, aan de oostkant, op de ashoop.

17Dan moet hij het dier bij de vleugels inscheuren, zonder die eraf te trekken. De priester moet het op het altaar, op het hout dat op het vuur ligt, in rook laten opgaan. Het is een brandoffer, een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE.

1

Wetten voor het brandoffer

1En de HEERE riep Mozes, en sprak tot hem uit de tent der samenkomst, zeggende:

2Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal offeren, gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en van schapen.

3Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; Ex. 29:10.aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN.

4En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij, om hem te verzoenen.

5Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed offeren, en het bloed sprengen rondom dat altaar, hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is.

6Dan zal hij het brandoffer de huid aftrekken, en het in zijn stukken delen.

7En de zonen van Aäron, den priester, zullen vuur maken op het altaar, en zullen het hout op het vuur schikken.

8Ook zullen de zonen van Aäron, de priesters, de stukken, het hoofd en het smeer, schikken op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is.

9Doch zijn ingewand, en zijn schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

10En indien zijn offerande is van kleinvee, van schapen of van geiten, ten brandoffer, zal hij een volkomen mannetje offeren.

11En hij zal dat slachten aan de zijde van het altaar noordwaarts, voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen zijn bloed rondom op het altaar sprengen.

12Daarna zal hij het in zijn stukken delen, mitsgaders zijn hoofd en zijn smeer; en de priester zal die schikken op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is.

13Doch het ingewand en de schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles offeren en aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

14En indien zijn offerande voor den HEERE een brandoffer van gevogelte is, zo zal hij zijn offerande van tortelduiven, of van jonge duiven, offeren.

15En de priester zal die tot het altaar brengen, en deszelfs hoofd met zijn nagel splijten, en op het altaar aansteken; en zijn bloed zal aan den wand des altaars uitgeduwd worden.

16En zijn krop met zijn vederen zal hij wegdoen, en zal het werpen bij het altaar, oostwaarts, aan de plaats der as.

17Verder zal hij die met zijn vleugelen klieven, niet afscheiden; en de priester zal die aansteken op het altaar, op het hout, dat op het vuur is; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.