Woord vooraf
De eredienst der Kerk is een gave van God aan de mensen. De Here troont immers op de lofzang van de gemeente. Hij wil gebeden zijn, zijn Woord zal worden verkondigd en geloofd onder alle talen en volken. Vanaf het begin der Kerk hebben mensen in gehoorzaamheid en vroomheid getracht vormen te vinden voor de eredienst. Er zijn door alle eeuwen heen liederen gemaakt, gebeden en preken, kerkgebouwen en vele vormen van kunst: het is alles een gave Gods en gericht op Zijn eer. In dit besef is in de tweede helft van de 16e eeuw en het begin van de 17e eeuw in de Nederlandse gereformeerde traditie een bundel liturgische formulieren ontstaan. De Redactie Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland is verheugd dat hu een hertaling van deze bundel liturgische formulieren gereed gekomen is. Het initiatief hiertoe is mede uitgegaan van het Hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Zij hopen door het hedendaags taalgebruik de schat die in deze formulieren opgesloten ligt ook voor deze en volgende generaties opnieuw te ontsluiten.
Aan deze hertaling is een proeve vooraf gegaan: ‘Klassieke liturgische formulieren. Een hertaling. Voorlopige uitgave vanwege de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk (z.p. [Hellevoetsluis] z.j. [2000]). Kerkendraden en individuele gemeenteleden hebben zich in de proeve verdiept. Ook is zij in de eredienst gebruikt. Dit alles heeft geleid tot een groot aantal reacties. Deze hebben bij het opstellen van de definitieve tekst door vertegenwoordigers van de Redactie Dienstboek en de Gereformeerde Bond een belangrijke rol gespeeld.
De in deze uitgave gepubliceerde Liturgische Formulieren uit de gereformeerde traditie maken deel uit van het ‘Dienstboek – een proeve, deel II, Leven – Zegen – Gemeenschap’.
In de hoop dat deze hertaalde woorden en gebeden vol mogen zijn van de hartslag van het geloof en zo mogen dienen tot de diepere omgang met God, bieden wij deze uitgave aan.
Utrecht, Pinksteren 2004
Namens de Redactie Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland,
prof.dr. M. Barnard, voorzitter
drs. P.M.J. Hoogstrate, voorzitter
ds. J.H. Uytenbogaardt, secretaris
Verantwoording
Dienstboek – een proeve, deel II, Leven – Zegen – Gemeenschap bevat een hertaling van de liturgische formulieren uit de gereformeerde traditie. De oudste bekende Nederlandstalige formulieren zijn die van Maarten Micron in de Nederlandse vluchtelingengemeente te Londen (1554). Deze bundel heeft tezamen met tal van andere bronnen – onder meer Calvijn – invloed gehad op de liturgie zoals die door Petrus Datheen vertaald werde voor de Nederlandse vluchtelingengemeente in de Paltz (1566). Vervolgens hebben achtereenvolgende synoden hun sporen achtergelaten. Zo werd bijvoorbeeld het formulier voor de kinderdoop sterk bekort en werden formulieren voor de ban en wederopneming toegevoegd. Het wordingsproces is met de synode van Dordrecht 1618-19 tot een einde gekomen. Zij heeft deze verzameling formulieren voor het geheel van de Kerk aanvaard.
Predikanten en gemeenten zijn op verschillende manieren met de formulieren omgegaan. De een koos ervoor ze onverkort en ongewijzigd te lezen, terwijl de ander de liturgische formulieren meer als voorbeeld beschouwde en alleen de belangrijkste formuleringen overnam. In de loop van de vorige eeuw zijn in een gestaag tempo andere orden en formulieren ontwikkeld en gepubliceerd, bijvoorbeeld in het Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk in ontwerp (1955). De liturgische formulieren uit de gereformeerde traditie hebben in een deel van de Kerk tot op vandaag een wezenlijke plaats gehouden. Ze klinken bij de Doop van kinderen, de geregelde viering van het Heilig Avondmaal, de bevestiging van ambtsdragers, enzovoort.
De betekenis van de bundel formulieren gaat boven hun liturgische functie uit. Ze vormen tevens een confessioneel en schriftuurlijk verantwoorde uiteenzetting van de handeling waarop ze betrekking hebben en vertolken daarmee het gereformeerde theologisch belijden. In toenemende mate blijkt echter zowel in de catechese als de liturgische praktijk de verstaanbaarheid een probleem te vormen. Dit deed het verlangen groeien naar een bewerking van de formulieren, waarvan de taal eenvoudiger is maar de inhoud onverkort gehandhaafd blijft. Dit zal bij kunnen dragen aan een intensiever beleven van de desbetreffende onderdelen van de eredienst.
Uitgangspunten
In de bewerking van deze liturgische formulieren is bewust gekozen voor een hertaling die als volgt getypeerd kan worden: een tekst met een hedendaags taalgebruik (1) en een heldere zinsbouw (2), die goed voor te lezen is (3) en waarbij de kerkganger zoveel mogelijk mee kan blijven lezen in de klassieke kerkboeken (4). Daarbij worden specifiek zestiende-eeuwse situaties zoveel mogelijk omgezet naar de tegenwoordige tijd (5). Hertalen dient dus duidelijk onderscheiden te worden van herschrijven. In het laatste geval zou in een herziening ook ruimte zijn voor gewijzigde theologische inzichten. Hertalen wil echter zeggen dat het gereformeerde karakter onaangetast blijft, zowel wat betreft intentie, inhoud, opbouw als bijbelse argumentatie. We staan nu eerst kort stil bij de hiervoor gegeven typeringen van de hertaling.
1. In de hertaling zijn verouderde woorden of woorden waarvan de betekenis in de loop der eeuwen ingrijpend is veranderd, vervangen. Zo is ‘disgenoot’ in het avondmaalsformulier vervangen door ‘tafelgenoot’. Bij ‘bejaarde’ dacht de zeventiende-eeuwer aan ‘volwassene’. Tegenwoordig denken wij aan een bepaalde leeftijdsgroep. Daarom spreken wij niet meer van ‘bejaardendoop’, maar van ‘volwassendoop’. In sommige gevallen is het lastig een goed synoniem te vinden. Het archaïsche ‘onszelf mishagen’ uit zowel het doop- als het avondmaalsformulier moet omschreven worden: een afkeer van onze zonde hebben. Maar voor het woord ‘regeren’ in het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen is zelfs geen adequate omschrijving te vinden. Daarom is het zoveel mogelijk blijven staan. het zelfstandig naamwoord ‘regering’ moest echter vervangen worden, omdat de hedendaagse hoorder daarbij in eerste instantie aan de landsregering zal denken. Gekozen is voor het wat zwakkere ‘leiding’. Het kan evenwel nog complexer, zoals bij ‘verdoemenis’. Dit woord betekende in de 17e eeuw in algemene zin ‘veroordeling’. Zo kon men verdoemd worden tot een gevangenisstraf. Ook meer in het bijzonder kon door God verdoemd worden de betekenis hebben van door God veroordeeld worden. Tegenwoordig wordt echter onder ‘verdoemenis’ zonder meer helse straf of eeuwige verlorenheid verstaan. Hier is dus sprake van een betekenisverschuiving. Nu wil het geval dat in het doopformulier aan het woord ‘verdoemenis’ deze betekenis gegeven moet worden. Het gaat immers over de verlorenheid ‘in Adam’. Vandaar dat het op die plaats is gehandhaafd. In het avondmaalsformulier daarentegen moet aan de oorspronkelijke betekenis van veroordeling worden gedacht. Daar is in de hertaling dan ook voor gekozen, maar in een noot wordt verwezen naar het achterliggende woord. Situaties als deze behoren echter tot de uitzonderingen.
2. De zinnen van de oorspronkelijke liturgische formulieren zijn dikwijls lang en ingewikkeld. Dat is mede het gevolg van dubbelzeggingen – zoals ‘nochtans’ en ‘niettegenstaande’ naast elkaar – en herhaling van woorden of zinsdelen. Een en ander bemoeilijkt een goed begrip van de tekst. in de hertaling is gestreefd naar korte, helder geformuleerde zinnen.
3. Nauw verwant met het voorgaande punt is de eis, dat de hertaalde formulieren goed moeten kunnen worden voorgelezen. Ze hebben primair een liturgische functie en moeten in een liturgische context gebruikt kunnen worden.
4. Het is een goede gewoonte dat gemeenteleden het voorlezen van de formulieren in hun kerkboek volgen en meelezen. Gedurende langere tijd moet rekening gehouden worden met het feit dat de gemeente de klassieke versie van de formulieren voor zich heeft. Veel kerkboeken hebben emotionele waarde, omdat ze bij een bepaalde gelegenheid cadeau gegeven zijn. Ze zullen derhalve niet zo snel vervangen worden. Mede met het oog hierop is ernaar gestreefd zo mogelijk dezelfde woordvolgorde en zinsopbouw aan te houden. Waar de voorleesfunctie en de meeleesfunctie conflicteren, is de voorkeur gegeven aan de eerste.
5. Op enkele plaatsen wordt gerefereerd aan typisch 16e- of 17e-eeuwse situaties. In het formulier voor de bevestiging van predikanten wordt er bijvoorbeeld van uitgegaan dat het voornemen van de bevestiging tevoren drie maal is afgekondigd. De hertaling houdt het op ‘verschillende keren’: meer dan eens, maar niet per se drie keer. In hetzelfde formulier is verder ruimte gemaakt voor het feit dat tegenwoordig alleen bij een kandidaat wordt gesproken van bevestiging (in het ambt), terwijl bij volgende gemeenten sprake is van verbintenis (aan de desbetreffende gemeente). In deze verantwoording is bij ‘Bijzondere passages’ een zo volledig mogelijk overzicht gegeven van de aangebrachte veranderingen.
Basistekst
Een van de belangrijkste vragen waarvoor de werkgroep van deze hertaling gesteld werd, was die naar een basistekst die als uitgangspunt zou kunnen dienen. Het lag voor de hand om te kijken naar de synode van Dordrecht 1618-19. Het probleem is echter, dat deze gezaghebbende synode wel besluiten heeft genomen over de liturgische formulieren, maar verzuimd heeft eenduidig aan te geven aan welke tekst men zich dan diende te houden. De uitgevers zijn vervolgens naar eigen inzicht met de formulieren omgegaan. Zij hebben eigenmachtig wijzigingen aangebracht, bepaalde formulieren niet opgenomen, enzovoort. Er is derhalve niet één bepaalde tekst aan te wijzen die authentiek genoemd kan worden. In de nu voorliggende hertaling is daarom in de eerst plaats gekeken naar een veel gebruikte recente uitgave, het Dienstboek (1955). Daarnaast is rekening gehouden met de uitgaven in (oudere) kerkboeken. In enkele gevallen leidde dat tot een correctie op het Dienstboek (1955).
Bijbelteksten
De opstellers van de oorspronkelijke formulieren hebben op verschillende manieren de Heilige Schrift aangehaald. De ene keer citeren zijn, de andere keer parafraseren ze, terwijl het in weer andere gevallen blijft bij directe of indirecte verwijzingen, bijvoorbeeld door specifiek woordgebruik. Zij kenden evenwel de Statenvertaling niet, aangezien die voor het eerst in 1637 verscheen. Bij alle onduidelijkheid over de ontstaansgeschiedenis van de formulieren is wel zeker dat deze toen al hun definitieve gestalte verkregen hadden. In de hertaling is er bij letterlijke bijbelcitaten voor gekozen om uit te gaan van de Herziene Statenvertaling. Bij parafrases en andere verwijzingen is er voor gekozen meermalen af te wijken van letterlijke verwoordingen uit de Bijbel. in zoveel mogelijk gevallen zijn tekstverwijzingen opgenomen, zodat de lezer ze nog eens na kan slaan en zich kan verdiepen in de materie die in de formulieren aan de orde wordt gesteld. Als de verwijzing al in de originele tekst opgenomen was, dan is ze uiteraard gehandhaafd. Is de verwijzing bij de hertaling ingevoegd, dan staat deze cursief tussen vierkante haken.
In één geval wordt bij een Schriftcitaat een keuze geboden, namelijk bij de doopformule. De voorganger kan kiezen uit de klassieke genitiefvorm (des Vaders en des Zoons …) en de hedendaagse variant (van de Vader en van de Zoon …). In het onderwijzend deel van het formulier is echter gekozen voor de hedendaagse vorm.
Kopjes en rubrieken
Wie de formulieren in het Dienstboek (1955) leest, komt tal van verhelderende kopjes tegen: onderwijzing, gebed, vragen, enzovoort. Dat maakt het lezen en begrijpen in eerste instantie makkelijker. Wie zich echter enigszins in de teksten verdiept, komt al gauw tot de ontdekking dat de kopjes lang niet altijd de lading dekken. Dat kan verwarring wekken. Nadere studie heeft aangetoond, dat de kopjes pas met het oog op de uitgave van het Dienstboek (1955) zijn aangebracht. Gelet op de intentie om tot een hertaling te komen met zo min mogelijk wijzigingen en aanvullingen is besloten geen kopjes aan te brengen. Wel is er naar gestreefd in de vormgeving de structuur van de formulieren tot uiting te laten komen. De structuur is echter niet altijd even duidelijk aanwezig. De aangebrachte structuur is derhalve een weloverwogen interpretatie van de werkgroep die de hertaling verzorgde. Grotere blokken tekst zijn onderscheiden door een witregel, kleinere eenheden door het begin van een nieuwe alinea. Teksten van gebeden en de geloofsbelijdenis springen in.
De formulieren schrijven vooral voor welke woorden er gesproken dienen te worden. Ze zijn terughoudend waar het gaat over aanwijzingen welke handelingen verricht dienen te worden en op welke wijze dat dient te gebeuren. Deze aanwijzingen worden ook wel rubrieken genoemd, naar de kleur (ruber = rood) waarmee ze in liturgische boeken werden aangebracht. De opstellers van de formulieren vonden deze aanwijzingen in de meeste gevallen zo vanzelfsprekend, dat ze het niet nodig achtten daarop nader in te gaan. Of ze rekenden het tot de ‘middelmatige dingen’. Bij de doop wordt bijvoorbeeld in het midden gelaten wanneer de kinderen de kerk in worden gedragen, of de ouders staan bij het beantwoorden van de vragen, hoe er gedoopt wordt (door onderdompeling of met een- of driemalige besprenkeling), enzovoort. De oorspronkelijke terughoudendheid is in de hertaling gehandhaafd.
Bijzondere passages
Hoewel gestreefd is naar een hertaling, bleek het soms noodzakelijke wijzigingen aan te brengen of aanvullingen te doen. In andere gevallen is ervoor gekozen de klassieke tekst onverkort te handhaven, hoewel die tot onduidelijkheden aanleiding kan geven. Het betreft de volgende situaties.
Bijzondere passages
Hoewel gestreefd is naar een hertaling, bleek het soms noodzakelijke wijzigingen aan te brengen of aanvullingen te doen. In andere gevallen is ervoor gekozen de klassieke tekst onverkort te handhaven, hoewel die tot onduidelijkheden aanleiding kan geven. Het betreft de volgende situaties.
Algemeen
In verschillende formulieren staat N., als een naam dient te worden genoemd. Het wordt aan de gewoonte ter plaatse en het inzicht van de predikant overgelaten welke namen hier genoemd worden. Volstaan kan worden met de doopnaam of doopnamen, maar ook is het denkbaar dat eveneens de familienaam of alleen de familienaam wordt gebruikt.
Bij de vragen in bepaalde formulieren zal het de aangesprokene niet altijd duidelijk zijn, wanneer hij of zij dient te antwoorden. Desgewenst kan dit duidelijk gemaakt worden door aan de eigenlijke vraag toe te voegen: ‘Wat is hierop voor God en Zijn heilige gemeente uw antwoord?’ Deze formulering is afkomstig uit de formulierenbundel van Maarten Micron (1554), waarnaar in de eerste regels van deze verantwoording verwezen werd.
Formulier om de Heilige Doop te bedienen aan de kleine kinderen van de gelovigen
De in het formulier beschreven verhouding tussen doop en besnijdenis heeft in de afgelopen decennia aanleiding gegeven tot discussie. Het formulier geeft namelijk aan dat ‘de doop in plaats van de besnijdenis’ is gekomen. Dit zou voeding kunnen geven aan de zogenaamde vervangingstheologie – de kerk is in plaats gekomen van Israël – die in de geschiedenis desastreuze gevolgen heeft gehad voor het Joodse volk. Omdat echter elke wijziging in deze passage discussie oproept, is gekozen voor terughoudendheid. Tussen haakjes is ingevoegd: ‘onder het nieuwe verbond’, bekend uit het taalveld van de Hebreeënbrief. Deze wijziging laat verschillende interpretaties open. Het is van belang daarbij steeds de intentie te laten meewegen: de afwijzing van de vervangingstheologie.
Elk van de vragen in het formulier voor de kinderdoop heeft een lange en bewogen geschiedenis gehad. Zo is bij de eerste vraag uitvoerig gediscussieerd over het karakter van het ‘in Christus geheiligd zijn’. Omdat de tekst als zodanig verschillende interpretaties open laat, is ervoor gekozen de formulering te handhaven. Bij de tweede vraag heeft het ‘in de christelijke kerk alhier geleerd wordt’ veel conflictstof opgeleverd. Het woordje ‘alhier’ heeft oorspronkelijk een andere plaats en functie in de vraag gehad. Het ging dan om de leer zoals die hier(boven), in dit formulier, onder woorden was gebracht. Het lijkt ongewenst om het ‘alhier’ in de huidige formulering te verstaan als hier, in dit kerkgebouw, of in deze gemeente. Beter is de zinsnede ‘in de christelijke kerk alhier’ op te vatten als: in de christelijke kerk, zoals die hier ter plaatse gestalte heeft gekregen. Vanuit deze opvatting is ervoor gekozen de klassieke tekst niet te wijzigen. Men vergelijke in dit verband ook de vierde vraag in het formulier voor de volwassenendoop. In de derde vraag bij de kinderdoop komt de getuige naar voren. Hoewel dit ter onzent niet algemeen gebruikelijk is, kunnen er naast de vader en/of moeder een of meer doopgetuigen zijn. Ook is het denkbaar dat er alleen getuigen zijn. Dat zou kunnen verklaren waarom in de oorspronkelijke tekst gevraagd wordt naar de bereidheid het kind ‘te onderwijzen’. Het eerste, ‘te onderwijzen’ heeft dan betrekking op de ouderlijke taak. Het tweede, ‘te doen (en te helpen) onderwijzen’, behoort tot de opdracht van de getuige. Na rijp beraad is besloten in de hertaling te kiezen voor ‘te onderwijzen en te laten onderwijzen’. Doorgaans worden tegenwoordig de ouders aangesproken. Voor hen zijn beide aspecten niet (meer) te scheiden.
Formulier om het Heilig Avondmaal te houden
De zogenaamde zondencatalogus uit het oorspronkelijke formulier is moeilijk verstaanbaar geworden. Dit komt door het taalgebruik en door situaties die tegenwoordig niet of minder bekend zijn. De hertaling heeft deze problemen voor een belangrijk deel opgelost. Om het praktisch gebruik van het formulier te bevorderen is echter ook een variant opgenomen, die op tal van plaatsen gelezen wordt. De variant is bekend onder de naam van de plaats van ontstaan: de Hervomde Gemeente te Harmelen. Deze is nu zo geredigeerd dat ze parallel loopt aan de Tien Geboden.
In het liturgisch formulier ontbreekt een concrete nodiging. Desgewenst kan deze vóór de uitdelingswoorden een plaats krijgen met de bekende formule ‘Komt, want alle dingen zijn nu gereed.’
Het Onze Vader komt twee keer in het avondmaalsformulier voor, zowel in het zogenaamde avondmaalsgebed als in de dankzegging. Dit is in het Nederlandse taalgebied voor het eerst bij Datheen het geval. Er is geen bezwaar tegen het beide keren te bidden. In elk van beide gevallen heeft het gebed des Heeren een eigen kleur. Het is ook denkbaar een keuze te maken en dit gebed één keer te laten klinken.
Formulier van de ban of de uitsluiting uit de gemeente van Christus
In het liturgische formulier van de ban blijken afkondigingen over degene die het betreft en over het kwaad dat hij heeft gedaan voorondersteld. Deze lacune is in later tijden opgevuld. Sommige kerkboeken en ook het Dienstboek (1955) kennen teksten voor de eerste en tweede afkondiging. Het liturgische formulier is dan de derde afkondiging. De teksten uit het Dienstboek (1955) zijn voor de hertaling bewerkt en opgenomen.
Formulier van de wederopneming van buitengeslotenen in de gemeente van Christus
Het formulier bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt het weer opnemen van een buitengeslotene aan de gemeente bekend gemaakt. In het tweede en veel uitvoeriger deel gaat het dan om de eigenlijke wederopneming. De formulering aan het begin van dit deel suggereert dat bekendmaking en wederopneming op verschillende zondagen plaatsvinden. Dat kunnen achtereenvolgende zondagen zijn. Maar ook is het denkbaar dat de akte van de wederopneming pas volgt op de eerstvolgende zondag dat het Heilig Avondmaal wordt gevierd. De wederopneming wordt dan bevestigd aan de avondmaalstafel.
Formulier voor de bevestiging of verbintenis van dienaren van het Goddelijk Woord
In het oorspronkelijke formulier wordt de volgende aanwijzing gegeven over de plaats in het geheel van de dienst: ‘Na het einde van de preek en van het gewone gebed’. In dit formulier is in latere drukken van het Dienstboek (1955) een passage toegevoegd die betrekking heeft op de geheimhoudingsplicht. Deze is blijven staan. Verder is onderscheid gemaakt tussen de bevestiging van een proponent tot predikant en de verbintenis van een predikant aan een volgende gemeente.
Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen
Uit het Dienstboek (1955) zijn de aanvullende alinea’s overgenomen, die betrekking hebben op de specifieke taken van een ouderling-kerkrentmeester en de bredere schriftuurlijke fundering van het diakenambt. Verder is in dit formulier het gedeelte over de geheimhoudingsplicht uit latere drukken van het Dienstboek (1955) blijven staan.
Formulier om het huwelijk voor de gemeente van Christus te bevestigen
Bij dit formulier is de vraag gesteld, of het zonder meer hertaald zou moeten worden. In taal en sfeer zou het onvoldoende aansluiten bij de hedendaagse leefwereld. Dat drukt des te zwaarder, omdat in een huwelijksdienst veelal ook mensen aanwezig zijn, die niet vertrouwd zijn met het kerkelijke taalveld. Toch is vanuit het geheel van het project gekozen voor een hertaling. Er bestaan alternatieven die geschreven zijn vanuit een gereformeerde spiritualiteit. Zie elders in dit deel van het Dienstboek en in het Dienstboek (1955).
Het formulier kent nogal wat opsommingen. Het bleek daarom niet goed mogelijk de oorspronkelijke hoofdstructuur van de onderwijzing in de tekst te handhaven. Het originele ‘eerstelijk’, ‘ten andere’ en ‘ten derde’ werd: ‘Voor alles’, ‘vervolgens’ en ‘verder’. Daarnaast werd in de lay-out door een witregel duidelijk onderscheid aangebracht tussen elk van de delen.
In het liturgische formulier werd het bruidspaar geacht pas te knielen vóór het slotgebed. Tegenwoordig is het gebruik dat dit vóór de zegen gebeurt. Het formulier is daarop aangepast.Open gelaten is, wanneer het bruidspaar weer opstaat.
Ingevoegd is de mogelijkheid de huisbijbel te overhandigen. Dit uit de 18e eeuw stammende gebruik is inmiddels algemeen geworden en wordt als zeer zinvol ervaren. Het had ook in het Dienstboek (1955) een plaats, maar is met het oog op de hedendaagse praktijk iets opgeschoven.
Formulier voor de openbare geloofsbelijdenis
De bundel van liturgische formulieren uit de gereformeerde traditie kende geen formulier voor het afleggen van openbare geloofsbelijdenis. Wel was het gebruikelijk dat de kerkenraad buiten de eredienst enkele vragen stelde aan hen die voor het eerst aan het Heilig Avondmaal wensten te worden toegelaten. Voorafgaande aan het avondmaalsformulier stonden enkele richtijnen voor deze vragen. In de praktijk grepen sommige predikanten voor formuleringen naar (delen van) het zogenaamde ‘Kort Begrip’, terwijl anderen de vragen voor de volwassenendoop stelden, natuurlijk met weglating van hetgeen zich in het bijzonder op de doop richtte. Ook waren er voorgangers die zelf een set vragen maakten. Met name Voetius maakte daarmee school. In een enkel geval wordt zijn serie vragen tot op de dag van vandaag gebruikt. In de 19e eeuw werden van synodewege vragen geformuleerd. De inhoud daarvan kon echter niet iedereen bevredigen. Inmiddels blijken nogal wat gemeenten gebruik te maken van een orde die in het Dienstboek (1955) werd gepubliceerd. Het leek dienstig deze orde in de vorm van een formulier over te nemen, zij het dat ook hier op sommige punten hertaling nodig was. Het formulier biedt tevens de mogelijkheid tot het bedienen van de volwassenendoop. Wie te weinig heeft aan de marginale uiteenzetting over de doop in dit formulier, kan gebruik maken van het formulier voor de volwassenendoop. Dat gaat uitgebreider op de materie in.
Het antwoord op de belijdenisvragen vindt volgens de aanhef bij deze vragen plaats ‘in dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en in gemeenschap met de belijdenis van de vaderen’. Dit roept de vraag op, wat precies met de aanduiding ‘de belijdenis van de vaderen’ wordt bedoeld. In het Dienstboek (1955) werd hiermee verwezen naar de belijdenisgeschriften van de Nederlandse Hervormde Kerk: de Apostolische geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van Nicea, de geloofsbelijdenis van Athanasisus, de Heidelbergse catechismus, de catechismus van Genève en de Nederlandse geloofsbelijdenis met de Dordtse leerregels. In de kerkorde van de Protestantse kerk in Nederland zijn ook enkele belijdenisgeschriften uit de Lutherse traditie opgenomen, te weten de Onveranderde Augsburgse confessie en de catechismus van Luther. In het belijden van de kerk zijn de gemeenten van de Protestantse Kerk in Nederland verbonden met de belijdenis van het voorgeslacht, die al de genoemde geschriften omvat. Daarbij geldt dat de hervormde gemeenten en de gereformeerde kerken zich in het bijzonder verbonden weten met de belijdenisgeschriften van de gereformeerde traditie. Wanneer door de kerkenraad van een hervormde gemeente de – door de kerk aanvaarde – verklaring is ondertekend dat men zich gebonden weet aan de gereformeerde belijdenis, heeft bij de aanduiding ‘de belijdenis van de vaderen’ – behalve de belijdenisgeschriften waardoor de kerk zich verbonden weet met de algemene christelijke kerk – betrekking op de belijdenisgeschriften van de gereformeerd traditie.
Nog niet beschikbaar