Lukas 17
Lukas 17
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Lukas
HSV

Struikelblokken

1En Matt. 18:7; Mark. 9:42Hij zei tegen de discipelen: Het is onmogelijk dat er geen struikelblokken komen, maar wee hem door wie deze komen.

2Het zou voor hem nuttiger zijn als hem een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen dan dat hij één van deze kleinen zou doen struikelen.

Vergevensgezindheid

3Wees op uw hoede. Lev. 19:17; Spr. 17:10; Matt. 18:15; Jak. 5:19Als nu uw broeder tegen u zondigt, bestraf hem. En als hij tot inkeer komt, vergeef hem.

4Matt. 18:21En als hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal per dag naar u terugkomt en zegt: Ik heb berouw, dan zult u hem vergeven.

Geloof als een mosterdzaad

5En de apostelen zeiden tegen de Heere: Vermeerder ons het geloof.

6En de Heere zei: Matt. 17:20; 21:21; Mark. 11:23Als u een geloof had als een mosterdzaadje, zou u tegen deze moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamen.

Heer en knecht

7En wie van u die een dienaar heeft die ploegt of de kudde weidt, zal meteen, als hij van de akker komt, tegen hem zeggen: Kom maar en ga aanliggen?

8Zal hij echter niet tegen hem zeggen: tref voorbereidingen, zodat ik vanavond de maaltijd kan gebruiken, omgord u en bedien mij, totdat ik gegeten en gedronken heb, en eet en drinkt u daarna?

9Hij bedankt die dienaar toch zeker niet, omdat hij gedaan heeft wat hem opgedragen was? Ik meen van niet.

10Zo moet ook u, wanneer u gedaan hebt al wat u opgedragen is, zeggen: Wij zijn onnutte dienaren, want wij hebben slechts gedaan wat wij moesten doen.

De tien melaatsen

11En het gebeurde, toen Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij dwars door Samaria en Galilea heen trok.

12En toen Hij een zeker dorp wilde binnengaan, kwamen tien melaatse mannen naar Hem toe, die op een afstand bleven staan.

13En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, ontferm U over ons.

14En toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: Ga heen en toon uzelf Lev. 13:2; 14:2; Matt. 8:4; Luk. 5:14aan de priesters. En het gebeurde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.

15En toen één van hen zag dat hij genezen was, keerde hij terug, terwijl hij met luide stem God verheerlijkte.

16En hij wierp zich met het gezicht ter aarde voor Zijn voeten en dankte Hem. En dit was een Samaritaan.

17Toen antwoordde Jezus en zei: Zijn niet de tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen?

18Zijn er dan geen anderen gevonden die terugkeren om God de eer te geven dan deze vreemdeling?

19En Hij zei tegen hem: Sta op en ga heen. Uw geloof heeft u behouden.

De komst van het Koninkrijk van God

20En toen Hem door de Farizeeën gevraagd werd, wanneer het Koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze.

21En men zal niet zeggen: Matt. 24:23; Mark. 13:21; Luk. 21:7,8Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u.17:21 binnen in u - Of: in het midden van u

22En Hij zei tegen de discipelen: Er zullen dagen komen dat u ernaar verlangen zult één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u zult die niet zien.

23Matt. 24:23; Mark. 13:21En zij zullen tegen u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Ga er niet heen en ga er niet achteraan.

24Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag.

25Matt. 16:21; 17:22; 20:18; Mark. 8:31; 9:31; 10:33; Luk. 9:22; 18:31; 24:6,7Eerst moet Hij echter veel lijden en verworpen worden door dit mensengeslacht.

26Gen. 6:2; 7:7; Matt. 24:37,38; 1 Petr. 3:20En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen.

27Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen.

28Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden.

29Gen. 19:24; Deut. 29:23; Jes. 13:19; Jer. 50:40; Hos. 11:8; Amos 4:11; Judas vs. 7Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om.

30Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.

31Wie op die dag op het dak zal zijn, met zijn huisraad in huis, moet niet naar beneden gaan om het mee te nemen. En wie op de akker is, moet evenmin terugkeren naar wat hij achterliet.

32Gen. 19:26Denk aan de vrouw van Lot.

33Matt. 10:39; 16:25; Mark. 8:35; Luk. 9:24; Joh. 12:25Wie zijn leven17:33 leven - Letterlijk: ziel. zal proberen te behouden, zal het verliezen. En wie het zal verliezen, zal het behouden.

34Matt. 24:40,41; 1 Thess. 4:17Ik zeg u: In die nacht zullen er twee op één bed zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.

35Twee vrouwen zullen samen malen. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.

36Twee zullen er op de akker zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.Dit vers komt niet in alle Griekse manuscripten voor.

37En zij antwoordden en zeiden tegen Hem: Waar, Heere? En Hij zei tegen hen: Job 39:33; Matt. 24:28Waar het lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.

17

Waarschuwing tegen het geven van ergernis

1En Matt. 18:7. Mark. 9:42.Hij zeide tot de discipelen: Het kan niet wezen, dat er geen ergernissen komen; doch wee hem, door welken zij komen;

2Het zoude hem nuttiger zijn, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en hij in de zee geworpen, dan dat hij een van deze kleinen zou ergeren.

Vermaning tot vergevensgezindheid

3Wacht uzelven. Lev. 19:17. Spr. 17:10. Matt. 18:15. Jak. 5:19.En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem.

4Matt. 18:21.En indien hij zevenmaal daags tegen u zondigt, en zevenmaal daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed; zo zult gij het hem vergeven.

5En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof.

6En de Heere zeide: Matt. 17:20. 21:21. Mark. 11:23.Zo gij een geloof hadt als een mostaardzaad, gij zoudt tegen dezen moerbeziënboom zeggen: Word ontworteld, en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzaam zijn.

Heer en knecht

7En wie van u heeft een dienstknecht ploegende, of de beesten hoedende, die tot hem, als hij van den akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij, en zit aan?

8Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid, dat ik te avond zal eten, en omgord u, en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben; en eet en drink gij daarna?

9Dankt hij ook denzelven dienstknecht omdat hij gedaan heeft, hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen.

10Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen.

Genezing van tien melaatsen

11En het geschiedde, als Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij door het midden van Samaria en Galiléa ging.

12En als Hij in een zeker vlek kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, welke stonden van verre;

13En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester! ontferm U onzer!

14En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en vertoont uzelven Lev. 13:2. 14:2. Matt. 8:4. Luk. 5:14.den priesteren. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.

15En een van hen, ziende, dat hij genezen was, keerde wederom, met grote stemme God verheerlijkende.

16En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan;

17En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden, en waar zijn de negen?

18En zijn er geen gevonden, die wederkeren, om Gode eer te geven, dan deze vreemdeling?

19En Hij zeide tot hem: Sta op, en ga heen; uw geloof heeft u behouden.

Over de komst van het Koninkrijk Gods

20En gevraagd zijnde van de farizeeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat.

21En men zal niet zeggen: Matt. 24:23. Mark. 13:21. Luk. 21:7, 8.Ziet hier, of ziet daar, want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden.

22En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeren een der dagen van den Zoon des mensen te zien, en gij zult dien niet zien.

23Matt. 24:23. Mark. 13:21.En zij zullen tot u zeggen: Ziet hier, of ziet daar is Hij; gaat niet heen, en volgt niet.

24Want gelijk de bliksem, die van het ene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den hemel schijnt, alzo zal ook de Zoon des mensen wezen in Zijn dag.

25Matt. 16:21. 17:22. 20:18. Mark. 8:31. 9:31. 10:33. Luk. 9:22. 18:31. 24:6, 7.Maar eerst moet Hij veel lijden, en verworpen worden van dit geslacht.

26Gen. 6:2. 7:7. Matt. 24:37, 38. 1 Petr. 3:20.En gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen.

27Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag, op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam, en verdierf ze allen.

28Desgelijks ook, gelijk het geschiedde in de dagen van Lot; zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden;

29Gen. 19:24. Deut. 29:23. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Hos. 11:8. Amos 4:11. Judas vs. 7.Maar op den dag, op welken Lot van Sódom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf ze allen.

30Even alzo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.

31In dienzelven dag, wie op het dak zal zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af, om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn zal, die kere desgelijks niet naar hetgeen, dat achter is.

32Gen. 19:26.Gedenkt aan de vrouw van Lot.

33Matt. 10:39. 16:25. Mark. 8:35. Luk. 9:24. Joh. 12:25.Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden.

34Matt. 24:40, 41. 1 Thess. 4:17.Ik zeg u: In dien nacht zullen twee op een bed zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.

35Twee vrouwen zullen te zamen malen; de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden.

36Twee zullen op den akker zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.

37En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Heere? En Hij zeide tot hen: Job 39:33. Matt. 24:28.Waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden.