Lukas 5
Lukas 5
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Lukas
HSV

De wonderbare visvangst

1En Matt. 13:2; Mark. 4:1het gebeurde, toen de menigte op Hem aandrong om het Woord van God te horen, dat Hij bij het meer Gennesaret stond.

2En Hij zag twee schepen aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gegaan en spoelden de netten.

3Hij ging aan boord van een van die schepen, dat van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land af te varen, en Hij ging zitten en onderwees de menigte vanuit het schip.

4Toen Hij ophield met spreken, zei Hij tegen Simon: Joh. 21:6Vaar naar het diepe gedeelte en werp uw netten uit om te vangen.

5Maar Simon antwoordde en zei tegen Hem: Meester, wij hebben heel de nacht gewerkt en niets gevangen, maar op Uw woord zal ik het net uitwerpen.

6En nadat zij dat gedaan hadden, vingen zij een grote hoeveelheid vissen en hun net begon te scheuren.

7En zij wenkten hun metgezellen, die in het andere schip waren, dat zij hen moesten komen helpen. Die kwamen en zij vulden beide schepen, zodat zij bijna zonken.

8Toen Simon Petrus dat zag, viel hij neer voor de knieën van Jezus en zei: Heere, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens.

9Want grote verbazing had hem en allen die met hem waren, bevangen, over de vangst van de vissen die zij gedaan hadden;

10en evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die metgezellen van Simon waren. En Jezus zei tegen Simon: Wees niet bevreesd, Jer. 16:16; Ezech. 47:9; Matt. 4:19; Mark. 1:17van nu aan zult u mensen vangen.

11En nadat zij de schepen aan land gebracht hadden, Matt. 4:20; 19:27; Mark. 10:28; Luk. 18:28lieten zij alles achter en volgden Hem.

De reiniging van een melaatse

12Matt. 8:2; Mark. 1:40En toen Hij in een van die steden was, gebeurde het, zie, dat er een man vol melaatsheid was. En toen hij Jezus zag, wierp hij zich met het gezicht ter aarde en bad Hem: Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen.

13En Hij stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het, word gereinigd. En meteen verliet de melaatsheid hem.

14En Hij beval hem dat hij het aan niemand zou vertellen. Maar ga heen, zei Hij, laat uzelf aan de priester zien, en breng een offer voor uw reiniging, Lev. 13:2; 14:2; Matt. 8:4zoals Mozes bevolen heeft, tot een getuigenis voor hen.

15Het gerucht over Hem verspreidde zich echter des te meer en een grote menigte kwam bijeen om Hem te horen en door Hem genezen te worden van hun ziekten.

16Maar Hij vertrok naar de woestijnen en bad daar.

De genezing van een verlamde

17En het gebeurde op een van die dagen dat Hij onderwijs gaf en dat er Farizeeën en leraars van de wet zaten, die van alle dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem gekomen waren. En er was kracht van de Heere om hen te genezen.

18Matt. 9:1; Mark. 2:3; Hand. 9:33En zie, enkele mannen brachten op een bed een man die verlamd was, en zij probeerden hem binnen te brengen en voor Hem neer te leggen;

19maar toen zij vanwege de menigte geen mogelijkheid vonden om hem naar binnen te brengen, klommen zij het dak op en lieten hem, tussen de daktegels door, met het bed neer in het midden, vóór Jezus.

20En toen Hij hun geloof zag, zei Hij tegen hem: Man, uw zonden zijn u vergeven.

21En de schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overleggen: Wie is deze Man Die godslastering spreekt? Ps. 32:5; Jes. 43:25Wie kan zonden vergeven dan God alleen?

22Maar Jezus, Die hun overwegingen kende, antwoordde en zei tegen hen: Wat overlegt u in uw hart?

23Wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en ga lopen?

24Maar opdat u zult weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde om zonden te vergeven (zei Hij tegen de verlamde): Ik zeg u, sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.

25En hij stond onmiddellijk voor hun ogen op, en nadat hij datgene opgenomen had waarop hij gelegen had, ging hij naar zijn huis, terwijl hij God verheerlijkte.

26En ontsteltenis greep hen allen aan en zij verheerlijkten God, en werden vervuld met vrees en zeiden: Wij hebben vandaag ongelofelijke dingen gezien.

De roeping van Levi

27Matt. 9:9; Mark. 2:14,15En hierna ging Hij weg, en Hij zag een tollenaar, van wie de naam Levi was, in het tolhuis zitten en Hij zei tegen hem: Volg Mij!

28En hij stond op, liet alles achter en volgde Hem.

29En Levi bereidde voor Hem een grote maaltijd in zijn huis Matt. 9:10; Mark. 2:15; Luk. 15:1en er was een grote menigte van tollenaars en van anderen die met hen aanlagen.

30En hun schriftgeleerden en de Farizeeën morden tegen Zijn discipelen en zeiden: Waarom eet en drinkt u met tollenaars en zondaars?

31Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: Wie gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wie ziek zijn.

32Matt. 9:13; Luk. 19:10; 1 Tim. 1:15Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar zondaars.

Het vasten

33Matt. 9:14En zij zeiden tegen Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikwijls en doen zij gebeden, en evenzo ook de discipelen van de Farizeeën, maar die van U eten en drinken?

34Maar Hij zei tegen hen: Jes. 62:5; 2 Kor. 11:2Kunt u de bruiloftsgasten laten vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is?

35De dagen zullen echter komen, wanneer de Bruidegom van hen weggenomen zal zijn; dan, in die dagen, zullen zij vasten.

36Hij sprak ook tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw bovenkleed op een oud bovenkleed; anders zal de nieuwe lap het oude bovenkleed doen scheuren, en de lap van het nieuwe past niet bij het oude.

37En niemand doet Matt. 9:17; Mark. 2:22nieuwe wijn in oude leren zakken; anders zal de nieuwe wijn de zakken doen barsten en de wijn zelf zal eruit stromen en de zakken zullen verloren gaan.

38Maar nieuwe wijn moet men in nieuwe zakken doen en beide blijven ze behouden.

39En niemand die oude wijn drinkt, wil meteen nieuwe, want hij zegt: De oude is beter.

5

De wonderbare visvangst

1En Matt. 13:2. Mark. 4:1.het geschiedde, als de schare op Hem aandrong, om het Woord Gods te horen, dat Hij stond bij het meer Gennésareth.

2En Hij zag twee schepen aan den oever van het meer liggende, en de vissers waren daaruit gegaan, en spoelden de netten.

3En Hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was, en bad hem, dat hij een weinig van het land afstak; en nederzittende, leerde Hij de scharen uit het schip.

4En als Hij afliet van spreken, zeide Hij tot Simon: Joh. 21:6.Steek af naar de diepte, en werp uw netten uit om te vangen.

5En Simon antwoordde en zeide tot Hem: Meester, wij hebben den gehelen nacht over gearbeid, en niet gevangen; doch op Uw woord zal ik het net uitwerpen.

6En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote menigte vissen, en hun net scheurde.

7En zij wenkten hun medegenoten, die in het andere schip waren, dat zij hen zouden komen helpen. En zij kwamen, en vulden beide de schepen, zodat zij bijna zonken.

8En Simon Petrus, dat ziende, viel neder aan de knieën van Jezus, zeggende: Heere! ga uit van mij; want ik ben een zondig mens.

9Want verbaasdheid had hem bevangen, en allen, die met hem waren, over de vangst der vissen, die zij gevangen hadden;

10En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs, die medegenoten van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; Jer. 16:16. Ezech. 47:9. Matt. 4:19. Mark. 1:17.van nu aan zult gij mensen vangen.

11En als zij de schepen aan land gestuurd hadden, Matt. 4:20. 19:27. Mark. 10:28. Luk. 18:28.verlieten zij alles, en volgden Hem.

Genezing van een melaatse

12Matt. 8:2. Mark. 1:40.En het geschiedde, als Hij in een dier steden was, ziet, er was een man vol melaatsheid; en Jezus ziende, viel hij op het aangezicht, en bad Hem, zeggende: Heere! zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.

13En Hij, de hand uitstrekkende, raakte hem aan; en zeide: Ik wil, word gereinigd! En terstond ging de melaatsheid van hem.

14En Hij gebood hem, dat hij het niemand zeggen zou; maar ga heen, zeide Hij, vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, Lev. 13:2. 14:2. Matt. 8:4.gelijk Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis.

15Maar het gerucht van Hem ging te meer voort; en vele scharen kwamen samen om Hem te horen, en door Hem genezen te worden van hun krankheden.

16Maar Hij vertrok in de woestijnen, en bad aldaar.

Genezing van een verlamde

17En het geschiedde in een dier dagen, dat Hij leerde, en er zaten farizeeën en leraars der wet, die van alle vlekken van Galiléa, en Judéa, en Jeruzalem gekomen waren; en de kracht des Heeren was er om hen te genezen.

18Matt. 9:1. Mark. 2:3. Hand. 9:33.En ziet, enige mannen brachten op een bed een mens, die geraakt was, en zochten hem in te brengen, en voor Hem te leggen.

19En niet vindende, waardoor zij hem inbrengen mochten, overmits de schare, zo klommen zij op het dak, en lieten hem door de tichelen neder met het beddeken, in het midden, voor Jezus.

20En Hij ziende hun geloof, zeide tot hem: Mens, uw zonden zijn u vergeven.

21En de schriftgeleerden en de farizeeën begonnen te overdenken, zeggende: Wie is Deze, Die godslastering spreekt? Ps. 32:5. Jes. 43:25.Wie kan de zonden vergeven, dan God alleen?

22Maar Jezus, hun overdenkingen bekennende, antwoordde en zeide tot hen: Wat overdenkt gij in uw harten?

23Wat is lichter te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel?

24Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonde te vergeven (zeide Hij tot den geraakte): Ik zeg u, sta op, en neem uw beddeken op, en ga heen naar uw huis.

25En hij, terstond voor Hem opstaande, en opgenomen hebbende hetgeen, daar hij op gelegen had, ging heen naar zijn huis, God verheerlijkende.

26En ontzetting heeft hen allen bevangen, en zij verheerlijkten God, en werden vervuld met vreze, zeggende: Wij hebben heden ongelofelijke dingen gezien.

Roeping van Levi

27Matt. 9:9. Mark. 2:14, 15.En na dezen ging Hij uit, en zag een tollenaar, met name Levi, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij.

28En hij, alles verlatende, stond op en volgde Hem.

29En Levi richtte Hem een groten maaltijd aan, in zijn huis; Matt. 9:10. Mark. 2:15. Luk. 15:1.en er was een grote schare van tollenaren, en van anderen, die met hen aanzaten.

30En hun schriftgeleerden en de farizeeën murmureerden tegen Zijn discipelen, zeggende: Waarom eet en drinkt gij met tollenaren en zondaren?

31En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn.

32Matt. 9:13. Luk. 19:10. 1 Tim. 1:15.Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering.

Het vasten

33Matt. 9:14.En zij zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals, en doen gebeden, desgelijks ook de discipelen der farizeeën, maar de Uwe eten en drinken?

34Doch Hij zeide tot hen: Jes. 62:5. 2 Kor. 11:2.Kunt gij de bruiloftskinderen, terwijl de Bruidegom bij hen is, doen vasten?

35Maar de dagen zullen komen, wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, dan zullen zij vasten in die dagen.

36En Hij zeide ook tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders zo scheurt ook dat nieuwe het oude, en de lap van het nieuwe komt met het oude niet overeen.

37En niemand doet Matt. 9:17. Mark. 2:22.nieuwen wijn in oude lederzakken; anders zo zal de nieuwe wijn de lederzakken doen bersten, en de wijn zal uitgestort worden, en de lederzakken zullen verderven.

38Maar nieuwen wijn moet men in nieuwe lederzakken doen, en zij worden beide te zamen behouden.

39En niemand, die ouden drinkt, begeert terstond nieuwen; want hij zegt: De oude is beter.