De zalving in Bethanië
1En na twee dagen was Matt. 26:2; Luk. 22:1; Joh. 11:55; 13:1het Pascha en het Feest van de ongezuurde broden. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten naar een manier om Hem door een list te grijpen en te doden.
2Maar zij zeiden: Niet tijdens het feest, opdat er niet misschien opschudding onder het volk ontstaat.
3Matt. 26:6; Luk. 7:37; Joh. 11:2; 12:3En toen Hij in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, kwam er, toen Hij aanlag, een vrouw met een albasten fles met zuivere, kostbare narduszalf en nadat zij de albasten fles gebroken had, goot zij hem uit op Zijn hoofd.
4En er waren er sommigen die verontwaardigd waren bij zichzelf en zeiden: Waartoe diende deze verkwisting van de zalf?
5Want die had voor meer dan driehonderd penningen14:5 penningen - Letterlijk: denarie, dat is het dagloon van een arbeider. verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden; en zij vielen scherp tegen haar uit.
6Maar Jezus zei: Laat haar met rust. Waarom valt u haar lastig? Zij heeft een goed werk aan Mij verricht.
7Deut. 15:11Want de armen hebt u altijd bij u en wanneer u wilt, kunt u hun weldoen, maar Mij hebt u niet altijd.
8Zij heeft gedaan wat zij kon; zij heeft van tevoren Mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis.
9Voorwaar, Ik zeg u: Overal waar dit Evangelie gepredikt zal worden in heel de wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden over wat zij gedaan heeft.
10Matt. 26:14; Luk. 22:4En Judas Iskariot, een van de twaalf, ging weg naar de overpriesters om Hem aan hen over te leveren.
11En toen zij dat hoorden, verblijdden zij zich en beloofden zij hem geld te geven. En hij zocht naar een geschikte manier om Hem over te leveren.
De paastijd
12Matt. 26:17; Luk. 22:7En op de eerste dag van Ex. 12:17de ongezuurde broden, wanneer ze het Pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tegen Hem: Waar wilt U dat wij heengaan en voorbereidingen treffen, zodat U het Pascha kunt eten?
13En Hij stuurde twee van Zijn discipelen eropuit en zei tegen hen: Ga de stad in en iemand zal u tegemoetkomen die een kruik water draagt; volg hem,
14en waar hij ook naar binnen gaat, zeg daar tegen de heer des huizes: De Meester zegt: Waar is de eetzaal waar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal?
15En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, volledig ingericht en klaar; maak het daar voor ons gereed.
16En Zijn discipelen vertrokken en kwamen in de stad en zij vonden het zoals Hij hun gezegd had, en zij maakten het Pascha gereed.
De ontmaskering van Judas
17Matt. 26:20; Luk. 22:14En toen het avond geworden was, kwam Hij met de twaalf.
18En toen zij aanlagen en aten, zei Jezus: Voorwaar, Ik zeg u Ps. 41:10; Hand. 1:17dat een van u, die met Mij eet, Mij verraden zal.
19En zij begonnen bedroefd te worden en de een na de ander tegen Hem te zeggen: Ik ben het toch niet? En weer een ander: Ik ben het toch niet?
20Maar Hij antwoordde hun: Het is een van de twaalf, die met Mij in de schotel indoopt.
21De Zoon des mensen gaat wel heen, zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn, als hij niet geboren was.
De instelling van het Heilig Avondmaal
22Matt. 26:26; Luk. 22:19; 1 Kor. 11:23En terwijl zij aten, nam Jezus brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het hun en zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam.
23En Hij nam de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die en zij dronken er allen uit.
24En Hij zei tegen hen: Dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe testament,14:24 testament - Het Griekse woord betekent hier zowel testament als verbond. dat voor velen vergoten wordt.Testament vs. verbond: Eerdere edities van de HSV hadden hier verbond. Het Griekse woord diathèkè kan zowel verbond als testament betekenen. Er zijn echter theologische argumenten, in de lijn van de keuze van de Statenvertalers, om in het verband van dit vers het accent te laten vallen op het in oorsprong eenzijdige karakter van Gods verordening.
25Voorwaar, Ik zeg u dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op de dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het Koninkrijk van God.
26En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg.
Petrus gewaarschuwd
27Matt. 26:31; Joh. 16:32En Jezus zei tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Zach. 13:7Ik zal de Herder slaan en de schapen zullen uiteengedreven worden.
28Matt. 26:32; 28:10; Mark. 16:7Maar nadat Ik opgewekt zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.Opgestaan vs. opgewekt: De SV heeft hier gekozen voor opgestaan. Dit is op zich geen onjuiste vertaling. Het Grieks heeft echter twee werkwoorden met deze betekenis, nl. anistèmi en egeiroo. Het eerste betekent letterlijk opstaan terwijl het andere eigenlijk opwekken betekent. Theologisch gezien is het verschil tussen opstaan en opwekken niet zonder betekenis. Om die reden heeft de HSV ervoor gekozen om op plaatsen waar het om de opstanding van Christus gaat, beide begrippen verschillend te vertalen.
29En Petrus zei tegen Hem: Ook al zullen allen aanstoot aan U nemen, ik echter niet.
30Matt. 26:34; Luk. 22:34; Joh. 13:38En Jezus zei tegen hem: Voorwaar, Ik zeg u dat u vandaag, in deze nacht, voordat de haan twee keer gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.
31Joh. 13:37Maar hij zei nog krachtiger: Al moest ik met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen! En evenzo spraken zij ook allen.
Gethsémané
32Matt. 26:36; Luk. 22:39; Joh. 18:1En zij kwamen op een plaats waarvan de naam Gethsémané was, en Hij zei tegen Zijn discipelen: Ga hier zitten totdat Ik gebeden zal hebben.
33En Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met Zich mee en begon ontdaan en zeer angstig te worden;
34en Hij zei tegen hen: Joh. 12:27Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe; blijf hier en waak.
35Luk. 22:41En toen Hij iets verder gegaan was, wierp Hij Zich ter aarde en bad dat, als het mogelijk was, dat uur aan Hem voorbij zou gaan.
36En Hij zei: Abba, Vader, alle dingen zijn mogelijk voor U; neem deze drinkbeker van Mij weg, Joh. 6:38maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.
37Matt. 26:40; Luk. 22:45En Hij kwam en trof hen slapend aan en Hij zei tegen Petrus: Simon, slaapt u? Was u niet in staat één uur te waken?
38Waak allen en bid, opdat u niet in verzoeking komt; Gal. 5:17de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
39En toen Hij weer weggegaan was, bad Hij en sprak dezelfde woorden.
40En toen Hij terugkwam, trof Hij hen opnieuw slapend aan, want hun ogen waren zwaar geworden; en zij wisten niet wat zij Hem moesten antwoorden.
41En Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: Slaap nu maar verder en rust; het is genoeg, het uur is gekomen; zie, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van de zondaars.
42Sta op, laten wij gaan; zie, hij die Mij verraadt, is dichtbij.
De gevangenneming van Jezus
43Matt. 26:47; Luk. 22:47; Joh. 18:3En meteen, terwijl Hij nog sprak, kwam Judas eraan, die een van de twaalf was, en met hem een grote menigte met zwaarden en stokken, gestuurd door de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten.
44En hij die Hem verraadde, had met hen een teken afgesproken en gezegd: Die ik kussen zal, Die is het; grijp Hem, en leid Hem zorgvuldig bewaakt weg.
45En toen hij daar gekomen was, ging hij meteen naar Hem toe en zei: Rabbi, Rabbi, en 2 Sam. 20:9hij kuste Hem.
46En zij sloegen de handen aan Hem en grepen Hem.
47Maar een van degenen die daarbij stonden, trok het zwaard, en hij trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem het oor af.
48En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Bent u er met zwaarden en stokken opuit gegaan, als tegen een misdadiger, om Mij gevangen te nemen?
49Dagelijks was Ik bij u in de tempel onderwijs aan het geven en u hebt Mij niet gegrepen, maar dit gebeurt Ps. 22:7; 69:10; Luk. 24:25opdat de Schriften vervuld worden.
50Job 19:13; Ps. 88:9En Zijn discipelen verlieten Hem en vluchtten allen.
51En een zekere jongeman, die een linnen kleed om het naakte lichaam geslagen had, volgde Hem, en de jongemannen grepen hem,
52maar hij liet het linnen kleed achter en vluchtte naakt van hen weg.
Jezus voor het Sanhedrin
53Matt. 26:57; Luk. 22:54; Joh. 18:13,24En ze leidden Jezus weg naar de hogepriester; en bij hem kwamen al de overpriesters, de oudsten en de schriftgeleerden bijeen.
54En Petrus volgde Hem op een afstand, tot binnen het paleis van de hogepriester, en hij zat er samen met de dienaars en warmde zich bij het vuur.
55Matt. 26:59; Hand. 6:13En de overpriesters en heel de Raad zochten een getuigenverklaring tegen Jezus om Hem te kunnen doden, maar vonden die niet.
56Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar de getuigenissen waren niet eensluidend.
57Toen stonden er enigen op en legden een vals getuigenis tegen Hem af en zeiden:
58Wij hebben Hem horen zeggen: Mark. 15:29; Joh. 2:19Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken en in drie dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen.
59En ook zo was hun getuigenis niet eensluidend.
60Matt. 26:62En de hogepriester, die in het midden opstond, vroeg Jezus: Antwoordt U niets? Wat getuigen deze mensen tegen U?
61Jes. 53:7; Hand. 8:32Maar Hij zweeg en antwoordde niets. Opnieuw stelde de hogepriester Hem een vraag, en zei tegen Hem: Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende?
62En Jezus zei: Ik ben het. Dan. 7:13; Matt. 16:27; 24:30; 25:31; Luk. 21:27; Hand. 1:11; 1 Thess. 4:16; 2 Thess. 1:10; Openb. 1:7En u zult de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen met de wolken van de hemel.
63Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Waar hebben wij nog getuigen voor nodig?
64U hebt de godslastering gehoord. Wat is uw mening? En zij allen oordeelden over Hem dat Hij schuldig was en de dood verdiende.
65Toen begonnen sommigen Hem te bespuwen en Zijn gezicht te bedekken en Job 16:10; Jes. 50:6; Joh. 19:3Hem met vuisten te slaan en tegen Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem slagen in het gezicht.
De verloochening van Petrus
66Matt. 26:58,69; Luk. 22:55; Joh. 18:16,17En toen Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester;
67en toen zij Petrus zich zag warmen, keek zij hem aan en zei: Ook u was bij Jezus de Nazarener.
68Maar hij ontkende het en zei: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat u zegt. En hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en de haan kraaide.
69Matt. 26:71; Luk. 22:58; Joh. 18:25En toen het dienstmeisje hem opnieuw zag, begon zij te zeggen tegen hen die daarbij stonden: Hij is een van hen.
70Maar hij ontkende het opnieuw. En kort daarna zeiden zij die daarbij stonden, opnieuw tegen Petrus: Werkelijk, u bent een van hen, want u bent ook een Galileeër en uw spraak vertoont overeenkomst.
71En hij begon zichzelf te vervloeken en te zweren: Ik ken deze Mens niet over Wie u spreekt.
72En de haan kraaide voor de tweede keer; en Petrus herinnerde zich het woord dat Jezus tegen hem gezegd had: Matt. 26:34,75; Luk. 22:61; Joh. 13:38; 18:27Voordat de haan twee keer gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochenen. En toen dat tot hem doordrong, begon hij te huilen.
14
De zalving te Bethanië
1En Matt. 26:2. Luk. 22:1. Joh. 11:55. 13:1.het pascha, en het feest der ongehevelde broden was na twee dagen. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem met listigheid vangen en doden zouden.
2Maar zij zeiden: Niet in het feest, opdat niet misschien oproer onder het volk worde.
3Matt. 26:6. Luk. 7:37. Joh. 11:2. 12:3.En als Hij te Bethanië was, in het huis van Simon, den melaatse, daar Hij aan tafel zat, kwam een vrouw, hebbende een albasten fles met zalf van onvervalsten nardus, van groten prijs; en de albasten fles gebroken hebbende, goot die op Zijn hoofd.
4En er waren sommigen, die dat zeer kwalijk namen bij zichzelven, en zeiden: Waartoe is dit verlies der zalf geschied?
5Want dezelve had kunnen boven de driehonderd penningen verkocht, en die den armen gegeven worden; en zij vergrimden tegen haar.
6Maar Jezus zeide: Laat af van haar; wat doet gij haar moeite aan? Zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.
7Deut. 15:11.Want de armen hebt gij altijd met u, en wanneer gij wilt, kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd.
8Zij heeft gedaan, hetgeen zij konde; zij is voorgekomen, om Mijn lichaam te zalven, tot een voorbereiding ter begrafenis.
9Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden, van hetgeen zij gedaan heeft.
10Matt. 26:14. Luk. 22:4.En Judas Iskáriot, een van de twaalven, ging heen tot de overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren.
11En zij, dat horende, waren verblijd, en beloofden hem geld te geven; en hij zocht, hoe hij Hem bekwamelijk overleveren zou.
De paastijd
12Matt. 26:17. Luk. 22:7.En op den eersten dag Ex. 12:17.der ongehevelde broden, wanneer zij het pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij heengaan, en bereiden, dat Gij het pascha eet?
13En Hij zond twee van Zijn discipelen uit, en zeide tot hen: Gaat henen in de stad, en u zal een mens ontmoeten, dragende een kruik water, volgt dien;
14En zo waar hij ingaat, zegt tot den heer des huizes: De Meester zegt: Waar is de eetzaal, daar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal?
15En hij zal u wijzen een grote opperzaal, toegerust en gereed; bereidt het ons aldaar.
16En Zijn discipelen gingen uit, en kwamen in de stad, en vonden het, gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.
Ontmaskering van Judas
17Matt. 26:20. Luk. 22:14.En als het avond geworden was, kwam Hij met de twaalven.
18En als zij aanzaten en aten, zeide Jezus: Voorwaar, Ik zeg u, Ps. 41:10. Hand. 1:17.dat een van u, die met Mij eet, Mij zal verraden.
19En zij begonnen bedroefd te worden, en de een na den ander tot Hem te zeggen: Ben ik het? En een ander: Ben ik het?
20Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het is een uit de twaalven, die met Mij in den schotel indoopt.
21De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt! Het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest.
Instelling van het Heilig Avondmaal
22Matt. 26:26. Luk. 22:19. 1 Kor. 11:23.En als zij aten, nam Jezus brood, en als Hij gezegend had, brak Hij het, en gaf het hun, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam.
23En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien; en zij dronken allen uit denzelven.
24En Hij zeide tot hen: Dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt.
25Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Gods.
26En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.
Petrus gewaarschuwd
27Matt. 26:31. Joh. 16:32.En Jezus zeide tot hen: Gij zult in dezen nacht allen aan Mij geërgerd worden; want er is geschreven: Zach. 13:7.Ik zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden.
28Matt. 26:32. 28:10. Mark. 16:7.Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa.
29En Petrus zeide tot Hem: Of zij ook allen geërgerd werden, zo zal ik toch niet geërgerd worden.
30Matt. 26:34. Luk. 22:34. Joh. 13:38.En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat heden in dezen nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, gij Mij driemaal zult verloochenen.
31Joh. 13:37.Maar hij zeide nog des te meer: Al moest ik met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen. En insgelijks zeiden zij ook allen.
Gethsémané
32Matt. 26:36. Luk. 22:39. Joh. 18:1.En zij kwamen in een plaats, welker naam was Gethsémané, en Hij zeide tot Zijn discipelen: Zit hier neder, totdat Ik gebeden zal hebben.
33En Hij nam met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en begon verbaasd en zeer beangst te worden;
34En zeide tot hen: Joh. 12:27.Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier, en waakt.
35Luk. 22:41.En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op de aarde, en bad, zo het mogelijk ware, dat die ure van Hem voorbijginge.
36En Hij zeide: Abba, Vader! alle dingen zijn U mogelijk; neem dezen drinkbeker van Mij weg, Joh. 6:38.doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt.
37Matt. 26:40. Luk. 22:45.En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon! slaapt gij? Kunt gij niet één uur waken?
38Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; Gal. 5:17.de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
39En wederom heengegaan zijnde, bad Hij, sprekende dezelfde woorden.
40En wedergekeerd zijnde, vond Hij hen wederom slapende, want hun ogen waren bezwaard; en zij wisten niet, wat zij Hem antwoorden zouden.
41En Hij kwam ten derden male, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; het is genoeg, de ure is gekomen; ziet, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.
42Staat op, laat ons gaan; ziet, die Mij verraadt, is nabij.
Gevangenneming van Jezus
43Matt. 26:47. Luk. 22:47. Joh. 18:3.En terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan, die een was van de twaalven, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de ouderlingen.
44En die Hem verried, had hun een gemeen teken gegeven, zeggende: Dien ik kussen zal, Die is het, grijpt Hem, en leidt Hem zekerlijk henen.
45En als hij gekomen was, ging hij terstond tot Hem, en zeide: Rabbi, Rabbi, en 2 Sam. 20:9.kuste Hem.
46En zij sloegen hun handen aan Hem, en grepen Hem.
47En een dergenen, die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg den dienstknecht des hogepriesters, en hieuw hem zijn oor af.
48En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Zijt gij uitgegaan, met zwaarden en stokken, als tegen een moordenaar, om Mij te vangen?
49Dagelijks was Ik bij ulieden in den tempel, lerende, en gij hebt Mij niet gegrepen; maar dit geschiedt, Ps. 22:7. 69:10. Luk. 24:25.opdat de Schriften vervuld zouden worden.
50Job 19:13. Ps. 88:9.En zij, Hem verlatende, zijn allen gevloden.
51En een zeker jongeling volgde Hem, hebbende een lijnwaad omgedaan over het naakte lijf, en de jongelingen grepen hem.
52En hij, het lijnwaad verlatende, is naakt van hen gevloden.
Jezus voor het Sanhedrin
53Matt. 26:57. Luk. 22:54. Joh. 18:13, 24.En zij leidden Jezus henen tot den hogepriester; en bij hem vergaderden al de overpriesters, en de ouderlingen, en de schriftgeleerden.
54En Petrus volgde Hem van verre, tot binnen in de zaal des hogepriesters, en hij was mede zittende met de dienaren, en zich warmende bij het vuur.
55Matt. 26:59. Hand. 6:13.En de overpriesters, en de gehele raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden, en vonden niet.
56Want velen getuigden valselijk tegen Hem, en de getuigenissen waren niet eenparig.
57En enigen, opstaande, getuigden valselijk tegen Hem, zeggende:
58Wij hebben Hem horen zeggen: Mark. 15:29. Joh. 2:19.Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.
59En ook alzo was hun getuigenis niet eenparig.
60Matt. 26:62.En de hogepriester, in het midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
61Jes. 53:7. Hand. 8:32.Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods?
62En Jezus zeide: Ik ben het. Dan. 7:13. Matt. 16:27. 24:30. 25:31. Luk. 21:27. Hand. 1:11. 1 Thess. 4:16. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7.En gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechterhand der kracht Gods, en komen met de wolken des hemels.
63En de hogepriester, verscheurende zijn klederen, zeide: Wat hebben wij nog getuigen van node?
64Gij hebt de godslastering gehoord; wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden Hem, des doods schuldig te zijn.
65En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en Job 16:10. Jes. 50:6. Joh. 19:3.met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem kinnebakslagen.
Verloochening van Petrus
66Matt. 26:58, 69. Luk. 22:55. Joh. 18:16, 17.En als Petrus beneden in de zaal was, kwam een van de dienstmaagden des hogepriesters;
67En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, en zeide: Ook gij waart met Jezus den Nazaréner.
68Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet, wat gij zegt. En hij ging buiten in de voorzaal, en de haan kraaide.
69Matt. 26:71. Luk. 22:58. Joh. 18:25.En de dienstmaagd, hem wederom ziende, begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze is een van die.
70Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileeër, en uw spraak gelijkt.
71En hij begon zichzelven te vervloeken en te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij zegt.
72En de haan kraaide de tweede maal; en Petrus werd indachtig het woord, hetwelk Jezus tot hem gezegd had: Matt. 26:34, 75. Luk. 22:61. Joh. 13:38. 18:27.Eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij, zich van daar makende, weende.