De opstanding
1Mark. 16:1; Luk. 24:1; Joh. 20:1Laat na de sabbat, toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om naar het graf te kijken.
2En zie, er vond een grote aardbeving plaats, want een engel van de Heere, die uit de hemel neerdaalde, ging erheen, rolde de steen van de opening weg en ging erop zitten.
3Zijn gedaante was als een bliksem en zijn Dan. 7:9; Hand. 1:10kleding wit als sneeuw.
4De bewakers beefden van angst voor hem en werden als doden.
5Maar de engel antwoordde en zei tegen de vrouwen: U hoeft niet bevreesd te zijn, Mark. 16:6; Luk. 24:4want ik weet dat u Jezus zoekt, Die gekruisigd was.Vrezen vs. bevreesd zijn: In de SV wordt het achterliggende Griekse werkwoord in hetzelfde soort tekstverband op verschillende manieren vertaald. De ene keer wordt met een vorm van vrezen vertaald (bijvoorbeeld Matt. 28:5), de andere keer met een vorm van bevreesd zijn (Matt. 25:25). In de HSV is de weergave van dit Griekse werkwoord wat meer gestroomlijnd en in principe gekozen voor bevreesd zijn. De achterliggende motieven om voor bevreesd zijn te kiezen zijn als volgt: (a) in hedendaags Nederlands heeft vrezen gewoonlijk een lijdend voorwerp bij zich: iets of iemand vrezen, (b) in Bijbels taalgebruik moet je altijd oppassen voor verwarring met vrezen = hoogachten, vereren (God vrezen), (c) een verdere vervanging van bevreesd door het hedendaagsere bang werd door het Stichtingsbestuur als een stap te ver gewaardeerd. Tegelijk is hier de opbouw iets anders dan in veel andere teksten. In de grondtekst staat hier niet: Vreest niet (SV) / Wees niet bevreesd (HSV), maar: vreest ú (Grieks: humeis) niet. Zo wordt een tegenstelling weergegeven met de wachters (v. 4) die alle reden hadden om te vrezen. De SV heeft die tegenstelling laten uitkomen met gijlieden. HSV wil dat verouderde woord vermijden. Men had dan (evenals Naardense Bijbel) kunnen vertalen: Weest gíj (u) niet bevreesd. HSV kiest een wat soepeler formulering: U hoeft niet bevreesd te zijn.
6Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, zoals Hij Matt. 16:21; 17:23; 20:19; Mark. 8:31; 9:31; 10:34; Luk. 9:22; 18:33; 24:6gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft.Opgestaan vs. opgewekt: De SV heeft hier gekozen voor opgestaan. Dit is op zich geen onjuiste vertaling. Het Grieks heeft echter twee werkwoorden met deze betekenis, nl. anistèmi en egeiroo. Het eerste betekent letterlijk opstaan terwijl het andere eigenlijk opwekken betekent. Theologisch gezien is het verschil tussen opstaan en opwekken niet zonder betekenis. Om die reden heeft de HSV ervoor gekozen om op plaatsen waar het om de opstanding van Christus gaat, beide begrippen verschillend te vertalen.
7En ga haastig heen en zeg tegen Zijn discipelen dat Hij opgewekt is uit de doden; en zie, Hij gaat u voor naar Galilea; Matt. 26:32; Mark. 16:7daar zult u Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd.Opgestaan vs. opgewekt: De SV heeft hier gekozen voor opgestaan. Dit is op zich geen onjuiste vertaling. Het Grieks heeft echter twee werkwoorden met deze betekenis, nl. anistèmi en egeiroo. Het eerste betekent letterlijk opstaan terwijl het andere eigenlijk opwekken betekent. Theologisch gezien is het verschil tussen opstaan en opwekken niet zonder betekenis. Om die reden heeft de HSV ervoor gekozen om op plaatsen waar het om de opstanding van Christus gaat, beide begrippen verschillend te vertalen.
8Mark. 16:8; Joh. 20:18En zij gingen haastig van het graf weg, met vrees en grote blijdschap, en zij snelden weg om het Zijn discipelen te berichten.Lopen vs. snellen: Het woordje lopen zoals dat door de Statenvertalers gebruikt werd, had in de 17e eeuw de betekenis van snel lopen. Vandaar dat de HSV het grondwoord in veel gevallen met snellen, wegsnellen of toesnellen vertaalt. Op ander plaatsen, waar het om een wedstrijd gaat, is gekozen voor hardlopen. Een enkele keer is gewoon lopen voldoende omdat het zinsverband voldoende duidelijk maakt dat het om hardlopen gaat. In 2 Thes. 3:1 heeft het grondwoord een wat meer abstracte betekenis. Daar is gekozen voor zijn loop hebben.
9Toen zij weggingen om het aan Zijn discipelen bekend te maken, zie, Mark. 16:9; Joh. 20:14Jezus kwam hun tegemoet en zei: Wees gegroet! Zij gingen naar Hem toe, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem.
10Toen zei Jezus tegen hen: Wees niet bevreesd; ga heen, bericht Mijn broeders dat zij naar Galilea moeten gaan, en Hand. 1:3; 13:31; 1 Kor. 15:5daar zullen zij Mij zien.
De leugen van het Sanhedrin
11Terwijl zij onderweg waren, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad en berichtten de overpriesters alles wat er gebeurd was.
12En zij kwamen bijeen met de oudsten, en zij kwamen gezamenlijk tot het besluit om de soldaten veel geld te geven,
13en zij zeiden: Zeg: Zijn discipelen zijn 's nachts gekomen en hebben Hem gestolen, terwijl wij sliepen.
14En als de stadhouder hiervan hoort, zullen wij hem overtuigen en maken dat u zonder zorgen bent.
15Toen zij het geld in ontvangst genomen hadden, deden zij zoals hun was voorgehouden.28:15 zoals hun was voorgehouden - Letterlijk: zoals hun geleerd was. En dit woord is verbreid onder de Joden tot op de huidige dag.
De opdracht aan de discipelen
16En de elf discipelen zijn naar Galilea gegaan, naar de berg Matt. 26:32; Mark. 14:28waar Jezus hen ontboden had.
17En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden.
18En Jezus kwam naar hen toe, sprak met hen en zei: Ps. 8:7; Matt. 11:27; Luk. 10:22; Joh. 3:35; 17:2; 1 Kor. 15:27; Efez. 1:22; Hebr. 2:8Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
19Mark. 16:15; Joh. 15:16Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen.Of: maak alle volken tot Mijn discipelen.
20Joh. 14:18En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld. Amen.
28
De opstanding
1En Mark. 16:1. Luk. 24:1. Joh. 20:1.laat na den sabbat, als het begon te lichten, tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna, en de andere Maria, om het graf te bezien.
2En ziet, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe, en wentelde den steen af van de deur, en zat op denzelven.
3En zijn gedaante was gelijk een bliksem, en zijn Dan. 7:9. Hand. 1:10.kleding wit gelijk sneeuw.
4En uit vrees van hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden, en werden als doden.
5Maar de engel, antwoordende, zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; Mark. 16:6. Luk. 24:4.want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was.
6Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, gelijk Hij Matt. 16:21. 17:23. 20:19. Mark. 8:31. 9:31. 10:34. Luk. 9:22. 18:33. 24:6.gezegd heeft. Komt herwaarts, ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft.
7En gaat haastelijk heen, en zegt Zijn discipelen, dat Hij opgestaan is van de doden; en ziet, Hij gaat u voor naar Galiléa, Matt. 26:32. Mark. 16:7.daar zult gij Hem zien. Ziet, ik heb het ulieden gezegd.
8Mark. 16:8. Joh. 20:18.En haastelijk uitgaande van het graf, met vreze en grote blijdschap, liepen zij henen, om hetzelve Zijn discipelen te boodschappen.
9En als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Mark. 16:9. Joh. 20:14.Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem.
10Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat henen, boodschapt Mijn broederen, dat zij heengaan naar Galiléa, en Hand. 1:3. 13:31. 1 Kor. 15:5.aldaar zullen zij Mij zien.
Wat onder de Joden verbreid is
11En als zij heengingen, ziet, enigen van de wacht kwamen in de stad, en boodschapten den overpriesters al de dingen, die geschied waren.
12En zij vergaderd zijnde met de ouderlingen, en te zamen raad genomen hebbende, gaven zij den krijgsknechten veel gelds,
13En zeiden: Zegt: Zijn discipelen zijn des nachts gekomen, en hebben Hem gestolen, als wij sliepen.
14En indien zulks komt gehoord te worden van den stadhouder, wij zullen hem tevreden stellen, en maken, dat gij zonder zorg zijt.
15En zij, het geld genomen hebbende, deden, gelijk zij geleerd waren. En dit woord is verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag.
De opdracht aan de discipelen
16En de elf discipelen zijn heengegaan naar Galiléa, naar den berg, Matt. 26:32. Mark. 14:28.waar Jezus hen bescheiden had.
17En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen twijfelden.
18En Jezus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Ps. 8:7. Matt. 11:27. Luk. 10:22. Joh. 3:35. 17:2. 1 Kor. 15:27. Efez. 1:22. Hebr. 2:8.Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
19Mark. 16:15. Joh. 15:16.Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb.
20Joh. 14:18.En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.