Mattheüs 26
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Mattheüs

HSV

Vierde aankondiging van het lijden

1En toen Jezus al deze woorden geëindigd had, gebeurde het dat Hij tegen Zijn discipelen zei:

2Mark. 14:1; Luk. 22:1; Joh. 13:1U weet dat over twee dagen het Pascha is, en dan zal de Zoon des mensen overgeleverd worden om gekruisigd te worden.

Het besluit om Jezus te doden

3Ps. 2:2; Joh. 11:47; Hand. 4:27Toen kwamen de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, die Kajafas heette;

4en zij overlegden met elkaar om Jezus met list te grijpen en te doden.

5Zij zeiden echter: Niet tijdens het feest, opdat er geen opschudding onder het volk komt.

De zalving in Bethanië

6Toen Jezus in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse,

7Mark. 14:3; Luk. 7:37; Joh. 11:2; 12:3kwam er een vrouw naar Hem toe die een albasten fles met zeer kostbare zalf had; en zij goot die uit op Zijn hoofd terwijl Hij aanlag.

8Toen Zijn discipelen dat zagen, waren zij verontwaardigd en zeiden: Waartoe deze verkwisting?

9Deze zalf had immers duur verkocht kunnen worden en de opbrengst aan de armen gegeven.

10Maar Jezus, Die dit merkte, zei tegen hen: Waarom valt u deze vrouw lastig? Want zij heeft een goed werk aan Mij verricht.

11Deut. 15:11; Mark. 14:7; Joh. 12:8De armen hebt u immers altijd bij u, maar Mij hebt u niet altijd.

12Want toen zij deze zalf op Mijn lichaam goot, deed zij dat als voorbereiding op Mijn begrafenis.

13Voorwaar, Ik zeg u: overal waar dit Evangelie gepredikt zal worden in heel de wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden over wat zij gedaan heeft.

Het verraad van Judas

14Mark. 14:10; Luk. 22:4Toen ging een van de twaalf, die Judas Iskariot heette, naar de overpriesters

15en zei: Wat wilt u mij geven, als ik Hem aan u overlever? En zij kenden hem Zach. 11:12dertig zilverstukken toe.

16En van toen af zocht hij een geschikte gelegenheid om Hem over te leveren.

De paasmaaltijd

17Mark. 14:12; Luk. 22:7Op de eerste dag Ex. 12:17van de ongezuurde broden kwamen de discipelen naar Jezus toe en zeiden tegen Hem: Waar wilt U dat wij voorbereidingen voor U treffen om het Pascha te eten?

18Hij zei: Ga de stad in naar een zeker persoon en zeg tegen hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; Ik zal bij u het Pascha houden met Mijn discipelen.

19En de discipelen deden zoals Jezus hun opgedragen had, en maakten het Pascha gereed.

20Mark. 14:17; Luk. 22:14; Joh. 13:21Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf.

21En toen zij aten, zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u dat Hand. 1:17een van u Mij zal verraden.

22En zij werden zeer bedroefd en ieder van hen begon tegen Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Heere?

23Hij antwoordde en zei: Ps. 41:10; Luk. 22:21; Joh. 13:18Wie de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden.

24De Zoon des mensen gaat wel heen zoals over Hem geschreven is, maar wee die mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn als hij niet geboren was.

25Judas, die Hem verraadde, antwoordde en zei: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zei tegen hem: U hebt het gezegd.

26Mark. 14:22; Luk. 22:19; 1 Kor. 11:23En terwijl zij aten, nam Jezus het brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en Hij zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam.

27Hij nam ook de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die, en zei: Drink allen daaruit,

28want dit is Mijn bloed, Ex. 24:8het bloed van het nieuwe verbond,26:28 verbond - Het Griekse woord betekent zowel testament als verbond. dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.Testament vs. verbond: Eerdere edities van de HSV hadden hier verbond. Het Griekse woord diathèkè kan zowel verbond als testament betekenen. Er zijn echter theologische argumenten, in de lijn van de keuze van de Statenvertalers, om in het verband van dit vers het accent te laten vallen op het in oorsprong eenzijdige karakter van Gods verordening.

29Ik zeg u dat Ik van nu aan van de vrucht van de wijnstok niet zal drinken tot op de dag wanneer Ik die met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader.

30Mark. 14:26; Luk. 22:39; Joh. 18:1En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg.

De verloochening van Petrus voorzegd

31Toen zei Jezus tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Zach. 13:7; Joh. 16:32Ik zal de Herder slaan en de schapen van de kudde zullen uiteengedreven worden.

32Mark. 14:28; 16:7Maar nadat Ik opgewekt zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.Opgestaan vs. opgewekt: De SV heeft hier gekozen voor opgestaan. Dit is op zich geen onjuiste vertaling. Het Grieks heeft echter twee werkwoorden met deze betekenis, nl. anistèmi en egeiroo. Het eerste betekent letterlijk opstaan terwijl het andere eigenlijk opwekken betekent. Theologisch gezien is het verschil tussen opstaan en opwekken niet zonder betekenis. Om die reden heeft de HSV ervoor gekozen om op plaatsen waar het om de opstanding van Christus gaat, beide begrippen verschillend te vertalen.

33Maar Petrus antwoordde Hem en zei: Luk. 22:33Al zouden zij ook allen aanstoot aan U nemen, ik zal nooit aanstoot aan U nemen.

34Jezus zei tegen hem: Joh. 13:38Voorwaar, Ik zeg u dat u in deze nacht, voordat de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.

35Petrus zei tegen Hem: Al moest ik ook met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen! Hetzelfde zeiden ook al de discipelen.

Gethsémané

36Mark. 14:32; Luk. 22:39; Joh. 18:1Toen ging Jezus met hen naar een plaats die Gethsémané heette, en zei tegen de discipelen: Ga hier zitten, terwijl Ik daar ga bidden.

37En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met Zich mee en begon bedroefd en zeer angstig te worden.

38Joh. 12:27Toen zei Hij tegen hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe; blijf hier en waak met Mij.

39En nadat Hij iets verder gegaan was, wierp Hij Zich met het gezicht ter aarde en bad: Luk. 22:41Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze Matt. 20:22,23drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Joh. 6:38Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt.

40En Hij kwam bij de discipelen en trof hen slapend aan en Hij zei tegen Petrus: Kon u dan niet één uur met Mij waken?

41Waak en bid, opdat u niet in verzoeking komt; Gal. 5:17de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.

42Opnieuw, voor de tweede keer, ging Hij heen en bad: Mijn Vader, als deze drinkbeker aan Mij niet voorbij kan gaan zonder dat Ik hem drink, laat Uw wil dan geschieden.

43En toen Hij bij hen kwam, trof Hij hen opnieuw slapend aan, want hun ogen waren zwaar geworden.

44En Hij liet hen achter, ging nogmaals heen en bad voor de derde keer met dezelfde woorden.

45Toen kwam Hij bij Zijn discipelen en zei tegen hen: Slaap nu maar verder en rust; zie, het uur is nabijgekomen dat de Zoon des mensen overgeleverd wordt in de handen van zondaars.

46Sta op, laten wij gaan; zie, hij die Mij verraadt, is dichtbij.

Jezus geeft Zich gevangen

47Mark. 14:43; Luk. 22:47; Joh. 18:3En terwijl Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalf, kwam er aan en met hem een grote menigte, met zwaarden en stokken, gestuurd door de overpriesters en oudsten van het volk.

48Hij die Hem verraadde, had met hen een teken afgesproken26:48 had … afgesproken - Letterlijk: had hun een teken gegeven. en gezegd: Degene Die ik kussen zal, Die is het; grijp Hem.

49En hij ging meteen naar Jezus toe en zei: Gegroet, Rabbi! En hij 2 Sam. 20:9kuste Hem.

50Maar Jezus zei tegen hem: Vriend, waarvoor bent u hier? Toen kwamen zij dichterbij, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

51En zie, een van hen die bij Jezus waren, stak zijn hand uit, trok zijn zwaard, trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem het oor af.

52Toen zei Jezus tegen hem: Doe uw zwaard terug op zijn plaats, Gen. 9:6; Openb. 13:10want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.

53Of denkt u dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking stellen?

54Hoe zouden anders de Ps. 22:7; 69:2,10; Luk. 24:25Schriften vervuld worden, die zeggen dat het zo geschieden moet?

55Op dat moment sprak Jezus tot de menigte: Bent u er met zwaarden en stokken opuit gegaan als tegen een misdadiger om Mij te vangen? Dagelijks zat Ik bij u in de tempel om onderwijs te geven en u hebt Mij niet gegrepen,

56maar dit alles is geschied, opdat de Schriften van de profeten vervuld zouden worden. Job 19:13; Ps. 88:9Toen verlieten al de discipelen Hem en vluchtten.

Voor het Sanhedrin

57Mark. 14:53; Luk. 22:54; Joh. 18:12Zij die Jezus gegrepen hadden, leidden Hem weg naar Kajafas, de hogepriester, waar de schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren.

58Petrus volgde Hem op een afstand, tot aan het paleis van de hogepriester, en toen hij naar binnen gegaan was, zat hij bij de dienaars om het einde te zien.

59Mark. 14:55; Hand. 6:13De overpriesters en de oudsten en heel de Raad zochten een valse getuigenverklaring tegen Jezus, zodat zij Hem zouden kunnen doden, maar zij vonden niets.

60En hoewel er veel valse getuigen gekomen waren, vonden zij niets.

61Maar ten slotte kwamen er twee valse getuigen, die zeiden: Deze heeft gezegd: Joh. 2:19Ik kan de tempel van God afbreken en hem in drie dagen opbouwen.

62Mark. 14:60En de hogepriester stond op en zei tegen Hem: Antwoordt U niets? Wat getuigen dezen tegen U?

63Jes. 53:7; Matt. 27:12,14Maar Jezus zweeg. En de hogepriester antwoordde Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat U ons zegt of U de Christus bent, de Zoon van God.

64Jezus zei tegen hem: U hebt het gezegd. Ps. 110:1; Dan. 7:13; Matt. 16:27; 24:30; Mark. 14:62; Luk. 22:69; Hand. 1:11; Rom. 14:10; 1 Thess. 4:16; Openb. 1:7Maar Ik zeg u: Van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen op de wolken van de hemel.

65Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Hij heeft God gelasterd. Waarom hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt u Zijn godslastering gehoord.

66Wat denkt u? En zij antwoordden en zeiden: Lev. 24:16Hij is schuldig en verdient de dood.

67Jes. 50:6Toen spuwden zij in Zijn gezicht en sloegen Hem met vuisten.

68Job 16:10; Joh. 19:3En anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: Luk. 22:64Profeteer ons, Christus: wie is het die U geslagen heeft?

Jezus door Petrus verloochend

69Mark. 14:66; Luk. 22:55; Joh. 18:16,25Petrus zat buiten op de binnenplaats; een dienstmeisje kwam naar hem toe en zei: Ook u was bij Jezus, de Galileeër.

70Maar hij ontkende het in het bijzijn van allen en zei: Ik weet niet wat u zegt.

71Toen hij naar buiten ging, naar de poort, zag een ander dienstmeisje hem, en die zei tegen hen die daar waren: Hij was ook bij Jezus de Nazarener.

72En hij ontkende het opnieuw, met een eed, en zei: Ik ken de Mens niet.

73Kort daarna zeiden zij die daar stonden en dichterbij kwamen, tegen Petrus: Werkelijk, u bent een van hen, want uw spraak verraadt u.

74Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken de Mens niet.

75En meteen kraaide de haan; en Petrus herinnerde zich het woord van Jezus, Die tegen hem gezegd had: Vers 34; Mark. 14:30; Luk. 22:61; Joh. 13:38Voordat de haan gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochenen. Toen ging hij naar buiten en huilde bitter.

26

Christus voorzegt Zijn dood

1En het is geschied, als Jezus al deze woorden geëindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide:

2Mark. 14:1. Luk. 22:1. Joh. 13:1.Gij weet, dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden.

3Ps. 2:2. Joh. 11:47. Hand. 4:27.Toen vergaderden de overpriesters en de schriftgeleerden, en de ouderlingen des volks, in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kajafas;

4En zij beraadslaagden te zamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden.

5Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk.

De maaltijd te Bethanië

6Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon, den melaatse,

7Mark. 14:3. Luk. 7:37. Joh. 11:2. 12:3.Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.

8En Zijn discipelen, dat ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies?

9Want deze zalf had kunnen duur verkocht, en de penningen den armen gegeven worden.

10Maar Jezus, zulks verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.

11Deut. 15:11. Mark. 14:7. Joh. 12:8.Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.

12Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis.

13Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.

Het verraad van Judas

14Mark. 14:10. Luk. 22:4.Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iskáriot, tot de overpriesters,

15En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd Zach. 11:12.dertig zilveren penningen.

16En van toen af zocht hij gelegenheid, opdat hij Hem overleveren mocht.

Het laatste pascha

17Mark. 14:12. Luk. 22:7.En op den eersten dag Ex. 12:17.der ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het pascha te eten?

18En Hij zeide: Gaat heen in de stad, tot zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen.

19En de discipelen deden, gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het pascha.

Judas ontmaskerd

20Mark. 14:17. Luk. 22:14. Joh. 13:21.En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven.

21En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat Hand. 1:17.een van u Mij zal verraden.

22En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?

23En Hij, antwoordende, zeide: Ps. 41:10. Luk. 22:21. Joh. 13:18.Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.

24De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren was geweest.

25En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.

Instelling van het Heilig Avondmaal

26Mark. 14:22. Luk. 22:19. 1 Kor. 11:23.En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam.

27En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit;

28Want dat is Mijn bloed, Ex. 24:8.het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden.

29En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks tot op dien dag, wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders.

30Mark. 14:26. Luk. 22:39. Joh. 18:1.En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.

Petrus gewaarschuwd

31Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: Zach. 13:7. Joh. 16:32.Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.

32Mark. 14:28. 16:7.Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa.

33Doch Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Luk. 22:33.Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.

34Jezus zeide tot hem: Joh. 13:38.Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen zelfden nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.

35Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen! Desgelijks zeiden ook al de discipelen.

Jezus in Gethsémané

36Mark. 14:32. Luk. 22:39. Joh. 18:1.Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben.

37En met Zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedéüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden.

38Joh. 12:27.Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij.

39En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Luk. 22:41.Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen Matt. 20:22, 23.drinkbeker van Mij voorbijgaan! Joh. 6:38.doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.

40En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?

41Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; Gal. 5:17.de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.

42Wederom ten tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader! Indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede!

43En komende bij hen, vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard.

44En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden.

45Toen kwam Hij tot Zijn discipelen, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; ziet, de ure is nabij gekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.

46Staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij, die Mij verraadt.

Gevangenneming van Jezus

47Mark. 14:43. Luk. 22:47. Joh. 18:3.En als Hij nog sprak, ziet, Judas, een van de twaalven, kwam, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks.

48En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het, grijpt Hem.

49En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi! en hij 2 Sam. 20:9.kuste Hem.

50Maar Jezus zeide tot hem: Vriend! waartoe zijt gij hier! Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

51En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af.

52Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; Gen. 9:6. Openb. 13:10.want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.

53Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?

54Hoe zouden dan de Ps. 22:7. 69:2, 10. Luk. 24:25.Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzo geschieden moet?

55Ter zelfder ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar, met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u, lerende in den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen;

56Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. Job 19:13. Ps. 88:9.Toen vluchtten al de discipelen, Hem verlatende.

Jezus voor Kajafas

57Mark. 14:53. Luk. 22:54. Joh. 18:12.Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kajafas, den hogepriester, alwaar de schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren.

58En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des hogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren, om het einde te zien.

59Mark. 14:55. Hand. 6:13.En de overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten; en vonden niet.

60En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij toch niet.

61Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen, en zeiden: Deze heeft gezegd: Joh. 2:19.Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen denzelven opbouwen.

62Mark. 14:60.En de hogepriester, opstaande, zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?

63Jes. 53:7. Matt. 27:12, 14.Doch Jezus zweeg stil. En de hogepriester, antwoordende, zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God?

64Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Ps. 110:1. Dan. 7:13. Matt. 16:27. 24:30. Mark. 14:62. Luk. 22:69. Hand. 1:11. Rom. 14:10. 1 Thess. 4:16. Openb. 1:7.Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels.

65Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van node? Ziet, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord.

66Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende, zeiden: Lev. 24:16.Hij is des doods schuldig.

67Jes. 50:6.Toen spogen zij in Zijn aangezicht, en sloegen Hem met vuisten.

68Job 16:10. Joh. 19:3.En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Luk. 22:64.Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft?

Jezus door Petrus verloochend

69Mark. 14:66. Luk. 22:55. Joh. 18:16, 25.En Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus, den Galileeër.

70Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt.

71En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere dienstmaagd, en zeide tot degenen, die aldaar waren: Deze was ook met Jezus den Nazaréner.

72En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet.

73En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar.

74Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet.

75En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Vers 34. Mark. 14:30. Luk. 22:61. Joh. 13:38.Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk.