Tegen de vorsten en leugenprofeten
1Toen zei ik:
Luister toch, hoofden van Jakob
en leiders van het huis van Israël,
behoort u niet
het recht te kennen?
2Zij haten het goede
en hebben het kwade lief,
zij stropen hun huid van hen af
en hun vlees van hun beenderen.
3Ja, zij zijn het
die het vlees van Mijn volk eten,
hun huid van hen afstropen,
hun beenderen breken,
ze uiteenleggen als in een pot,
als vlees midden in een ketel.
4Dan zullen zij tot de HEERE roepen,
maar Hij zal hun niet antwoorden.
In die tijd zal Hij Zijn aangezicht voor hen verbergen,
omdat zij kwaad gedaan hebben.3:4 kwaad gedaan hebben - Letterlijk: hun daden slecht gemaakt hebben.
5Zo zegt de HEERE
tegen de profeten die Mijn volk misleiden,
die, als zij met hun tanden kunnen Micha 2:11bijten,
vrede verkondigen.
Wie hun echter niets in hun mond geeft,
aan hem verklaren zij de oorlog.3:5 verklaren zij de oorlog - Letterlijk: heiligen zij de oorlog.
6Daarom zal het nacht voor u worden, zonder visioen,
het zal duister worden voor u, zonder waarzeggerij.
De Jer. 15:9; Amos 8:9zon zal over deze profeten ondergaan
en de dag zal Joël 2:10donker over hen worden.
7De zieners zullen beschaamd worden
en de waarzeggers rood van schaamte,
zij zullen allen hun baard en snor bedekken,
want er komt geen antwoord van God.
8Ik daarentegen ben vol
van de kracht van de Geest van de HEERE,
van recht en heldenmoed,
om Jakob zijn overtreding te verkondigen
en Israël zijn zonde.
9Hoor nu dit, hoofden van het huis van Jakob
en leiders van het huis van Israël,
die een afschuw hebben van recht
en al wat recht is, Amos 5:7; 6:12verdraaien,
10die Sion bouwen met Ezech. 22:27; Zef. 3:3bloed
en Jeruzalem met onrecht.
11Hun hoofden spreken er recht voor geschenken,
hun priesters onderwijzen voor loon,
hun profeten plegen waarzeggerij voor geld.
En nog steunen zij op de HEERE en zeggen:
Is de HEERE niet in ons midden?
Ons zal geen kwaad overkomen.
12Daarom zal omwille van u
Sion als een akker omgeploegd worden,
Jeruzalem een puinhoop worden
en de berg van dit huis tot hoogten in het woud.
3
Bedreiging tegen de leiders des volks en de valse profeten
1Voorts zeide ik: Hoort nu, gij hoofden Jakobs, en gij oversten van het huis Israëls! Betaamt het ulieden niet het recht te weten?
2Zij haten het goede, en hebben het kwade lief; zij roven hun huid van hen af, en hun vlees van hun beenderen.
3Ja, zij zijn het, die het vlees mijns volks eten, en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken; en vaneen leggen, gelijk als in een pot, en als vlees in het midden eens ketels.
4Alsdan zullen zij roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren; maar zal Zijn aangezicht te dier tijd voor hen verbergen, gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt hebben.
5Alzo zegt de HEERE, tegen de profeten, die Mijn volk verleiden; die met hun tanden Micha 2:11.bijten, en roepen vrede uit; maar die niets geeft in hun mond, tegen dien zo heiligen zij een krijg.
6Daarom zal het nacht voor ulieden worden vanwege het gezicht, en ulieden zal duisternis zijn vanwege de waarzegging; en de Jer. 15:9. Amos 8:9.zon zal over deze profeten ondergaan; en de dag zal over hen Joël 2:10.zwart worden.
7En de zieners zullen beschaamd, en de waarzeggers schaamrood worden; en zij zullen al te zamen de bovenste lip bewimpelen; want er zal geen antwoord Gods zijn.
8Maar waarlijk, ik ben vol krachts van den Geest des HEEREN; en vol van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen zijn overtreding, en Israël zijn zonde.
9Hoort nu dit, gij hoofden van het huis Jakobs, en gij oversten van het huis Israëls! die van het gericht een gruwel hebt, en al wat recht is Amos 5:7. 6:12.verkeert;
10Bouwende Sion met Ezech. 22:27. Zef. 3:3.bloed, en Jeruzalem met onrecht.
11Haar hoofden rechten om geschenken, en haar priesters leren om loon, en haar profeten waarzeggen om geld; nog steunen zij op den HEERE, zeggende: Is de HEERE niet in het midden van ons? Ons zal geen kwaad overkomen.
12Daarom, om uwentwil, zal Sion als een akker geploegd worden, en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg dezes huizes tot hoogten eens wouds.