Numeri 1
Het vierde boek van Mozes Numeri

HSV

Telling van de weerbare mannen

1De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in de tent van ontmoeting, op de eerste dag van de tweede maand, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken:

2Ex. 30:12Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, al wie mannelijk is, hoofd voor hoofd.

3Het gaat om ieder in Israël die met het leger uittrekt, van twintig jaar oud en daarboven. Die moet u tellen, ingedeeld naar hun legers, u en Aäron.

4Van elke stam moet er een man bij u zijn die hoofd van zijn familie is.

5Dit zijn de namen van de mannen die bij u moeten staan: van Ruben Elizur, de zoon van Sedeür,

6van Simeon Selumiël, de zoon van Zurisaddai,

7van Juda Nahesson, de zoon van Amminadab,

8van Issaschar Nethaneël, de zoon van Zuar,

9van Zebulon Eliab, de zoon van Helon.

10Van de nakomelingen van Jozef: van Efraïm Elisama, de zoon van Ammihud, van Manasse Gamaliël, de zoon van Pedazur.

11Van Benjamin Abidan, de zoon van Gideoni,

12van Dan Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai,

13van Aser Pagiël, de zoon van Ochran,

14van Gad Eljasaf, de zoon van Dehuel,

15van Naftali Ahira, de zoon van Enan.

16Dat waren afgevaardigden van de gemeenschap, leiders van de stammen van hun vaderen; zij waren de hoofden van de duizenden van Israël.

17Toen namen Mozes en Aäron deze mannen, die met hun namen aangewezen waren,

18en zij riepen heel de gemeenschap bijeen, op de eerste dag van de tweede maand. En hoofd voor hoofd lieten zij die twintig jaar oud of daarboven waren, zich naar hun afkomst inschrijven, naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen.

19Zoals de HEERE Mozes geboden had, telde hij hen in de woestijn Sinaï.

20De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, hun afstammelingen, waren er, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, al wie mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

21zij die geteld waren uit de stam Ruben: zesenveertigduizend vijfhonderd.

22Van de zonen van Simeon, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, degenen van hen die geteld waren overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, al wie mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

23zij die geteld waren uit de stam Simeon: negenenvijftigduizend driehonderd.

24Van de zonen van Gad, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

25zij die geteld waren uit de stam Gad: vijfenveertigduizend zeshonderdvijftig.

26Van de zonen van Juda, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

27zij die geteld waren uit de stam Juda: vierenzeventigduizend zeshonderd.

28Van de zonen van Issaschar, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

29zij die geteld waren uit de stam Issaschar: vierenvijftigduizend vierhonderd.

30Van de zonen van Zebulon, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

31zij die geteld waren uit de stam Zebulon: zevenenvijftigduizend vierhonderd.

32Van de zonen van Jozef: de zonen van Efraïm, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

33zij die geteld waren uit de stam Efraïm: veertigduizend vijfhonderd.

34Van de zonen van Manasse, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

35zij die geteld waren uit de stam Manasse: tweeëndertigduizend tweehonderd.

36Van de zonen van Benjamin, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

37zij die geteld waren uit de stam Benjamin: vijfendertigduizend vierhonderd.

38Van de zonen van Dan, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

39zij die geteld waren uit de stam Dan: tweeënzestigduizend zevenhonderd.

40Van de zonen van Aser, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

41zij die geteld waren uit de stam Aser: eenenveertigduizend vijfhonderd.

42Van de zonen van Naftali, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,

43zij die geteld waren uit de stam Naftali: drieënvijftigduizend vierhonderd.

44Dit waren degenen die Mozes telde, samen met Aäron en de leiders van Israël, twaalf mannen waren er, één man namens zijn familie.

45Allen van de Israëlieten die geteld waren, allen die met het leger uittrokken in Israël, naar hun familie, van twintig jaar oud en daarboven;

46allen die geteld waren, waren Ex. 38:26zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.

De Levieten vrijgesteld

47Maar de Levieten uit de stam van hun vaderen werden onder hen niet meegeteld,

48want de HEERE had tot Mozes gesproken:

49Alleen de stam Levi mag u niet meetellen en hun aantal mag u niet onder de Israëlieten opnemen.

50Wat u betreft, stel de Levieten aan over de tabernakel van de getuigenis en over alle bijbehorende voorwerpen, ja, over alles wat erbij hoort. Zíj moeten de tabernakel en alle bijbehorende voorwerpen dragen. Zíj moeten dienen, en zij moeten hun kamp rondom de tabernakel opslaan.

51En wanneer de tabernakel moet opbreken, dienen de Levieten hem uit elkaar te nemen, en wanneer de tabernakel halt moet houden, dienen de Levieten hem weer op te bouwen. En de onbevoegde die te dichtbij komt, moet ter dood gebracht worden.

52De Israëlieten moeten hun kamp opslaan, ieder bij zijn eigen kamp en ieder bij zijn eigen vaandel, ingedeeld overeenkomstig hun legers,

53maar de Levieten moeten hun kamp opslaan rondom de tabernakel van de getuigenis; dan zal er geen grote toorn op de gemeenschap van de Israëlieten komen. Zo moeten de Levieten de voorschriften met betrekking tot de tabernakel van de getuigenis in acht nemen.

54De Israëlieten deden het. Overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij.

1

Telling der stammen

1Voorts sprak de HEERE tot Mozes, in de woestijn van Sinaï, in de tent der samenkomst, op den eersten der tweede maand, in het tweede jaar, nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, zeggende:

2Ex. 30:12.Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van al wat mannelijk is, hoofd voor hoofd.

3Van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire in Israël uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aäron.

4En met ulieden zullen zijn van elken stam een man, die een hoofdman is over het huis zijner vaderen.

5Deze zijn nu de namen der mannen, die bij u staan zullen: van Ruben, Elizur, de zoon van Sedéür.

6Van Simeon, Selûmiël, de zoon van Zurísaddai.

7Van Juda, Nahesson, de zoon van Amminádab.

8Van Issaschar, Netháneël, de zoon van Zuar.

9Van Zebulon, Elíab, de zoon van Helon.

10Van de kinderen van Jozef: van Efraïm, Elisáma, de zoon van Ammihud; van Manasse, Gamáliël, de zoon van Pedázur.

11Van Benjamin, Abídan, de zoon van Gideóni.

12Van Dan, Ahiézer, de zoon van Ammísaddai.

13Van Aser, Págiël, de zoon van Ochran.

14Van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuël.

15Van Nafthali, Ahíra, de zoon van Enan.

16Dezen waren de geroepenen der vergadering, de oversten der stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden van Israël.

17Toen namen Mozes en Aäron die mannen, welken met namen uitgedrukt zijn.

18En zij verzamelden de gehele vergadering, op den eersten dag der tweede maand; en die verklaarden hun afkomst, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van die twintig jaren oud was en daarboven, hoofd voor hoofd.

19Gelijk als de HEERE Mozes geboden had, zo heeft hij hen geteld in de woestijn van Sinaï.

20Zo waren de zonen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken;

21Hun getelden van den stam van Ruben waren zes en veertig duizend en vijfhonderd.

22Van de zonen van Simeon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, zijn getelden, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken;

23Hun getelden van den stam van Simeon waren negen en vijftig duizend en driehonderd.

24Van de zonen van Gad, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken.

25Waren hun getelden van den stam van Gad vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig.

26Van de zonen van Juda, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

27Waren hun getelden van den stam van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd.

28Van de zonen van Issaschar, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

29Waren hun getelden van den stam van Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd.

30Van de zonen van Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

31Waren hun getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd.

32Van de zonen van Jozef: van de zonen van Efraïm, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

33Waren hun getelden van den stam van Efraïm veertig duizend en vijfhonderd;

34Van de zonen van Manasse, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

35Waren hun getelden van den stam van Manasse twee en dertig duizend en tweehonderd.

36Van de zonen van Benjamin, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

37Waren hun getelden van den stam van Benjamin vijf en dertig duizend en vierhonderd.

38Van de zonen van Dan, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

39Waren hun getelden van den stam van Dan twee en zestig duizend en zevenhonderd.

40Van de zonen van Aser, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

41Waren hun getelden van den stam van Aser een en veertig duizend en vijfhonderd.

42Van de zonen van Nafthali, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,

43Waren hun getelden van den stam van Nafthali drie en vijftig duizend en vierhonderd.

44Dezen zijn de getelden, welke Mozes geteld heeft, en Aäron, en de oversten van Israël; twaalf mannen waren zij, elk over het huis zijner vaderen.

45Alzo waren al de getelden der zonen van Israël, naar het huis hunner vaderen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die in Israël ten heire uittrokken,

46Al de getelden dan waren Ex. 38:26.zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig.

47Maar de Levieten, naar den stam hunner vaderen, werden onder hen niet geteld.

48Want de HEERE had tot Mozes gesproken, zeggende:

49Alleen de stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de zonen van Israël.

50Maar gij, stel de Levieten over den tabernakel der getuigenis, en over al zijn gereedschap, en over alles, wat daartoe behoort; zij zullen den tabernakel dragen, en al zijn gereedschap; en zij zullen dien bedienen, en zij zullen zich rondom den tabernakel legeren.

51En als de tabernakel zal optrekken, de Levieten zullen denzelven afnemen; en wanneer de tabernakel zich legeren zal, zullen de Levieten denzelven oprichten; en de vreemde, die daarbij komt, zal gedood worden.

52En de kinderen Israëls zullen zich legeren, een iegelijk bij zijn leger, en een iegelijk bij zijn banier, naar hun heiren.

53Maar de Levieten zullen zich legeren rondom den tabernakel der getuigenis, opdat geen verbolgenheid over de vergadering van de kinderen Israëls zij; daarom zullen de Levieten de wacht van den tabernakel der getuigenis waarnemen.

54Zo deden de kinderen Israëls; naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij.