Wetten inzake geloften
1Mozes sprak tot de hoofden van de stammen van de Israëlieten: Dit is de zaak die de HEERE geboden heeft:
2Deut. 23:21Wanneer een man de HEERE een gelofte doet of een eed zweert om een verplichting op zich30:2 op zich - Letterlijk: op zijn ziel; zie ook volgende verzen. te nemen, dan mag hij zijn woord niet schenden; overeenkomstig alles wat uit zijn mond komt, moet hij doen.
3Maar wanneer een vrouw de HEERE een gelofte doet, en in haar jeugd, terwijl ze nog in het huis van haar vader woont, een verplichting op zich neemt,
4en haar vader van haar gelofte hoort en van haar verplichting, die zij op zich genomen heeft, en haar vader tegen haar zwijgt, dan zijn al haar geloften en elke verplichting die zij op zich genomen heeft, van kracht.
5Maar als haar vader haar ervan afhoudt, op de dag dat hij van al haar geloften hoort en van de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, dan is het niet van kracht. De HEERE zal het haar vergeven, want haar vader heeft haar ervan afgehouden.
6Maar als zij een man heeft, en haar geloften of de onbezonnen uitspraak van haar lippen, waarmee zij een verplichting op zich genomen heeft, op haar rusten,
7en haar man hoort ervan, maar hij zwijgt tegen haar op de dag dat hij ervan hoort, dan zijn haar geloften van kracht, en zijn de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, van kracht.
8Maar als haar man op de dag dat hij ervan hoort, haar ervan afhoudt, dan verbreekt hij haar gelofte, die op haar rust, en de onbezonnen uitspraak van haar lippen, waarmee zij een verplichting op zich genomen heeft, en de HEERE zal het haar vergeven.
9Wat betreft de gelofte van een weduwe of van een verstoten vrouw: alles waartoe zij zichzelf verplicht heeft, is voor haar van kracht.
10Maar als zij in het huis van haar man een gelofte aflegt, of met een eed een verplichting op zich neemt,
11en haar man ervan hoort, maar tegen haar zwijgt en haar er niet van afhoudt, dan zijn al haar geloften van kracht en is elke verplichting die zij op zich genomen heeft, van kracht.
12Maar als haar man op de dag dat hij ervan hoort, deze nadrukkelijk verbreekt, dan is geen enkele uitspraak van haar lippen, van haar geloften en van de verplichting tegenover haarzelf van kracht; haar man heeft die verbroken en de HEERE zal het haar vergeven.
13Elke gelofte en elke verplichting onder ede om zichzelf te verootmoedigen, kan haar man bekrachtigen of kan haar man verbreken.
14Maar als haar man dag na dag nadrukkelijk tegen haar zwijgt, bekrachtigt hij al haar geloften of al de verplichtingen die op haar rusten; hij bekrachtigt ze, omdat hij op de dag dat hij ervan hoorde, tegen haar gezwegen heeft.
15Maar als hij, nadat hij ervan gehoord heeft, ze pas later nadrukkelijk verbreekt, dan laadt hij haar ongerechtigheid op zich.
16Dit zijn de verordeningen die de HEERE Mozes geboden heeft met betrekking tot een man en zijn vrouw, met betrekking tot een vader en zijn dochter in haar jeugd, terwijl ze nog in het huis van haar vader woont.
30
Wetten der geloften
1En Mozes sprak tot de hoofden der stammen van de kinderen Israëls, zeggende: Dit is de zaak, die de HEERE geboden heeft:
2Deut. 23:21.Wanneer een man den HEERE een gelofte zal beloofd, of een eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles, wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen.
3Maar als een vrouw den HEERE een gelofte zal beloofd hebben, en zich met een verbintenis in het huis haars vaders in haar jonkheid zal verbonden hebben;
4En haar vader haar gelofte, en haar verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal horen, en haar vader tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen al haar geloften bestaan, en alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.
5Maar indien haar vader dat zal breken, den dage als hij het hoort, al haar geloften, en haar verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen niet bestaan; maar de HEERE zal het haar vergeven; want haar vader heeft ze haar doen breken.
6Doch indien zij immers een man heeft, en haar geloften op haar zijn, of de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft;
7En haar man dat zal horen, en ten dage als hij het hoort, tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen haar geloften bestaan, en haar verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen bestaan.
8Maar indien haar man ten dage, als hij het hoorde, dat zal breken, en haar gelofte, die op haar was, zal te niet maken, mitsgaders de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zo zal het de HEERE haar vergeven.
9Aangaande de gelofte ener weduwe, of ener verstotene: alles, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal over haar bestaan.
10Maar indien zij ten huize haars mans gelofte gedaan heeft, of met een eed door verbintenis haar ziel verbonden heeft;
11En haar man dat gehoord, en tegen haar stil zal gezwegen hebben, dat niet brekende; zo zullen al haar geloften bestaan, mitsgaders alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.
12Maar indien haar man die dingen ganselijk te niet maakt, ten dage als hij het hoort, niets van al wat uit haar lippen gegaan is, van haar gelofte, en van de verbintenis harer ziel, zal bestaan; haar man heeft ze te niet gemaakt, en de HEERE zal het haar vergeven.
13Alle gelofte, en allen eed der verbintenis, om de ziel te verootmoedigen, die zal haar man bevestigen, of die zal haar man te niet maken.
14Maar zo haar man tegen haar van dag tot dag ganselijk stilzwijgt, zo bevestigt hij al haar geloften, of al haar verbintenissen, dewelke op haar zijn; hij heeft ze bevestigd, omdat hij tegen haar stilgezwegen heeft, ten dage als hij het hoorde.
15Doch zo hij ze ganselijk te niet maken zal, nadat hij het gehoord zal hebben, zo zal hij haar ongerechtigheid dragen.
16Dat zijn de inzettingen, die de HEERE Mozes geboden heeft, tussen een man en zijn huisvrouw, tussen een vader en zijn dochter, zijnde in haar jonkheid, ten huize haars vaders.