Offers van de leiders bij de inwijding van de tabernakel
1Het was op de dag dat Mozes gereed was met Ex. 40:18het opbouwen van de tabernakel, dat hij die zalfde en die heiligde met alle bijbehorende voorwerpen, samen met het altaar en alle bijbehorende voorwerpen; hij zalfde die en heiligde die.
2En de leiders van Israël, de hoofden van hun families, boden offergaven aan; zij waren de leiders van de stammen, zij stonden boven hen die geteld waren.
3Zij brachten hun offergave voor het aangezicht van de HEERE: zes overdekte wagens en twaalf runderen; één wagen per twee leiders en één rund voor ieder afzonderlijk; ze boden die aan vóór de tabernakel.
4En de HEERE sprak tot Mozes:
5Neem ze van hen aan; ze zijn bestemd om de dienst van de tent van ontmoeting te verrichten. U moet ze aan de Levieten geven, ieder overeenkomstig zijn dienst.
6En Mozes nam die wagens en die runderen, en gaf ze aan de Levieten.
7Twee wagens en vier runderen gaf hij aan de zonen van Gerson, overeenkomstig hun dienst.
8En vier wagens en acht runderen gaf hij aan de zonen van Merari, overeenkomstig hun dienst, onder leiding7:8 onder leiding - Letterlijk: in de hand. van Ithamar, de zoon van Aäron, de priester.
9Maar aan de zonen van Kahath gaf hij niets, want de dienst van de heilige dingen was hun toegewezen. Zij moesten die op de schouders dragen.
10En de leiders boden hun offergave ter inwijding van het altaar aan, op de dag dat dit werd gezalfd; de leiders boden hun offergave vóór het altaar aan.
11En de HEERE zei tegen Mozes: Laat telkens één leider per dag zijn offergave aanbieden ter inwijding van het altaar.
12Het was Nahesson, de zoon van Amminadab, die op de eerste dag zijn offergave aanbood, voor de stam Juda.
13Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel,7:13 Een sikkel is 10 tot 13 gram; zie ook het vervolg. gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
14Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
15één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
16één geitenbok als zondoffer.
17En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nahesson, de zoon van Amminadab.
18Op de tweede dag bood Nethaneël, de zoon van Zuar, de leider van Issaschar, zijn offergave aan.
19Hij bracht als zijn offergave: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
20Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
21één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
22één geitenbok als zondoffer.
23En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nethaneël, de zoon van Zuar.
24Op de derde dag bood de leider van de nakomelingen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon, zijn offergave aan.
25Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
26Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
27één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
28één geitenbok als zondoffer.
29En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Eliab, de zoon van Helon.
30Op de vierde dag bood de leider van de nakomelingen van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeür, zijn offergave aan.
31Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
32Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
33één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
34één geitenbok als zondoffer.
35En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Elizur, de zoon van Sedeür.
36Op de vijfde dag bood de leider van de nakomelingen van Simeon, Selumiël, de zoon van Zurisaddai, zijn offergave aan.
37Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
38Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
39één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
40één geitenbok als zondoffer.
41En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Selumiël, de zoon van Zurisaddai.
42Op de zesde dag bood de leider van de nakomelingen van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuel, zijn offergave aan.
43Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
44Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
45één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
46één geitenbok als zondoffer.
47En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Eljasaf, de zoon van Dehuel.
48Op de zevende dag bood de leider van de nakomelingen van Efraïm, Elisama, de zoon van Ammihud, zijn offergave aan.
49Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
50Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
51één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
52één geitenbok als zondoffer.
53En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Elisama, de zoon van Ammihud.
54Op de achtste dag bood de leider van de nakomelingen van Manasse, Gamaliël, de zoon van Pedazur, zijn offergave aan.
55Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
56Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
57één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
58één geitenbok als zondoffer.
59En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Gamaliël, de zoon van Pedazur.
60Op de negende dag bood de leider van de nakomelingen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni, zijn offergave aan.
61Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
62Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
63één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
64één geitenbok als zondoffer.
65En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Abidan, de zoon van Gideoni.
66Op de tiende dag bood de leider van de nakomelingen van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, zijn offergave aan.
67Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
68Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
69één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
70één geitenbok als zondoffer.
71En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai.
72Op de elfde dag bood de leider van de nakomelingen van Aser, Pagiël, de zoon van Ochran, zijn offergave aan.
73Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
74Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
75één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
76één geitenbok als zondoffer.
77En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Pagiël, de zoon van Ochran.
78Op de twaalfde dag bood de leider van de nakomelingen van Naftali, Ahira, de zoon van Enan, zijn offergave aan.
79Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
80Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk;
81één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
82één geitenbok als zondoffer.
83En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Ahira, de zoon van Enan.
84Dit was de offergave van de leiders van Israël ter inwijding van het altaar op de dag dat het gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden schalen.
85Eén zilveren schotel woog honderddertig sikkel en één sprengbekken woog zeventig; alle zilveren voorwerpen wogen bij elkaar tweeduizend vierhonderd sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
86Twaalf gouden schalen vol reukwerk; elke schaal woog tien sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; alle gouden schalen wogen bij elkaar honderdtwintig sikkel.
87Al het vee voor het brandoffer bestond uit twaalf jonge stieren, twaalf rammen, twaalf lammeren van een jaar oud, met het bijbehorende graanoffer; en twaalf geitenbokken als zondoffer.
88En al het vee voor het dankoffer bestond uit vierentwintig jonge stieren, zestig rammen, zestig bokken, zestig lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave ter inwijding van het altaar, nadat het gezalfd was.
89En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem.
7
Offeranden der oversten bij de inwijding des tabernakels
1En het geschiedde ten dage, als Mozes geëindigd had Ex. 40:18.den tabernakel op te richten, en dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd had, en al zijn gereedschap, mitsgaders het altaar en al zijn gereedschap, en hij ze gezalfd, en dezelve geheiligd had;
2Dat de oversten van Israël, de hoofden van het huis hunner vaderen, offerden; deze waren de oversten der stammen, die over de getelden stonden.
3En zij brachten hun offerande voor het aangezicht des HEEREN, zes overdekte wagens, en twaalf runderen; een wagen voor twee oversten, en een os voor elk een; en brachten ze voor den tabernakel.
4En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
5Neem ze van hen, opdat zij zijn mogen om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst; en gij zult dezelve den Levieten geven, een ieder naar zijn dienst.
6Alzo nam Mozes die wagens, en die runderen, en gaf dezelve den Levieten.
7Twee wagens en vier runderen gaf hij den zonen van Gerson, naar hun dienst;
8En vier wagens en acht runderen gaf hij den zonen van Merári, naar hun dienst; onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron, den priester.
9Maar de zonen van Kohath gaf hij niet; want de dienst der heilige dingen was op hen, die zij op de schouderen droegen.
10En de oversten offerden ter inwijding des altaars, op den dag als hetzelve gezalfd werd; de oversten dan offerden hun offeranden voor het altaar.
11En de HEERE zeide tot Mozes: Elke overste zal (een iegelijk op zijn dag) zijn offerande offeren, ter inwijding des altaars.
12Die nu op den eersten dag zijn offerande offerde, was Nahesson, de zoon van Amminádab, voor den stam van Juda.
13En zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
14Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
15Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
16Een geitenbok, ten zondoffer;
17En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nahesson, den zoon van Amminádab.
18Op den tweeden dag offerde Netháneël, de zoon van Zuar, de overste van Issaschar.
19Hij offerde zijn offerande: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
20En een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
21Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
22Een geitenbok, ten zondoffer;
23En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Netháneël, den zoon van Zuar.
24Op den derden dag offerde de overste der zonen van Zebulon, Elíab, de zoon van Helon.
25Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
26Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
27Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
28Een geitenbok, ten zondoffer;
29En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elíab, den zoon van Helon.
30Op den vierden dag offerde de overste der kinderen van Ruben, Elízur, de zoon van Sedéür.
31Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
32Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
33Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
34Een geitenbok, ten zondoffer;
35En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elízur, den zoon van Sedéür.
36Op den vijfden dag offerde de overste der kinderen van Simeon, Selûmiël, de zoon van Zurísaddai.
37Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
38Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
39Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
40Een geitenbok, ten zondoffer;
41En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Selûmiël, den zoon van Zurísaddai.
42Op den zesden dag offerde de overste der kinderen van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuël.
43Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem gemengd met olie, ten spijsoffer;
44Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
45Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
46Een geitenbok, ten zondoffer;
47En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eljasaf, den zoon van Dehuël.
48Op den zevenden dag offerde de overste der kinderen van Efraïm, Elisáma, de zoon van Ammihud.
49Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer.
50Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
51Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
52Een geitenbok, ten zondoffer;
53En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elisáma, den zoon van Ammihud.
54Op den achtsten dag offerde de overste der kinderen van Manasse, Gamáliël, de zoon van Pedázur.
55Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer.
56Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
57Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
58Een geitenbok, ten zondoffer;
59En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Gamáliël, den zoon van Pedázur.
60Op den negenden dag offerde de overste der kinderen van Benjamin, Abídan, de zoon van Gideóni.
61Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
62Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
63Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
64Een geitenbok, ten zondoffer;
65En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Abídan, den zoon van Gideóni.
66Op den tienden dag offerde de overste der kinderen van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammísaddai.
67Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
68Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
69Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
70Een geitenbok, ten zondoffer;
71En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahiézer, den zoon van Ammísaddai.
72Op den elfden dag offerde de overste der kinderen van Aser, Págiël, de zoon van Ochran.
73Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
74Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
75Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
76Een geitenbok, ten zondoffer;
77En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Págiël, den zoon van Ochran.
78Op den twaalfden dag offerde de overste der kinderen van Nafthali, Ahíra, de zoon van Enan.
79Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
80Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
81Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
82Een geitenbok, ten zondoffer;
83En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahíra, den zoon van Enan.
84Dit was de inwijding des altaars van de oversten van Israël, op den dag als hetzelve gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden reukschalen.
85Een zilveren schotel was van honderd dertig sikkelen, en een sprengbekken van zeventig; al het zilver van de vaten was twee duizend en vierhonderd sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms.
86Twaalf gouden reukschalen vol reukwerks; elke reukschaal was van tien sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; al het goud der reukschalen was honderd en twintig sikkelen.
87Al de runderen ten brandoffer waren twaalf varren, twaalf rammen, twaalf eenjarige lammeren, met hun spijsoffer; en twaalf geitenbokken ten zondoffer.
88En al de runderen ten dankoffer waren vier en twintig varren, de rammen zestig, de bokken zestig, de eenjarige lammeren zestig. Dit is de inwijding des altaars, nadat hetzelve gezalfd was.
89En als Mozes in de tent der samenkomst ging, om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende, van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubim. Alzo sprak Hij tot hem.