Val van Babylon
1Hierna zag ik een andere engel neerdalen uit de hemel. Hij had grote macht, en de aarde werd verlicht door zijn heerlijkheid.
2En hij riep uit met krachtige stem: Jes. 21:9; Jer. 51:8; Openb. 14:8Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en een woonplaats van demonen geworden, Jes. 13:21; 34:14; Jer. 50:39een schuilplaats voor allerlei onreine geesten en een schuilplaats voor allerlei onreine en weerzinwekkende Jes. 34:11vogels.Demonen: Er zijn in het Grieks twee verschillende woorden die in de SV allebei met duivel zijn vertaald zodat het onderlinge verschil niet meer zichtbaar is. Dat is in dit geval een gemis, omdat het verschil in betekenis tussen de twee betreffende termen niet zonder relevantie is. Het Griekse diabolos verwijst namelijk naar de duivel zelf, terwijl het woord daimoon betrekking heeft op een engel van de duivel. Vandaar dat besloten is om het eerste woord met duivel te vertalen en het tweede met demon.
3Want van Openb. 14:8de wijn van de toorn van haar hoererij hebben alle volken gedronken, Openb. 17:2en de koningen van de aarde hebben hoererij met haar bedreven, en de kooplieden van de aarde zijn rijk geworden door de kracht van haar losbandig leven.
4En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gen. 19:12; Jes. 48:20; 52:11; Jer. 51:6,45; 2 Kor. 6:17Ga uit haar weg, Mijn volk, opdat u geen deelhebt aan haar zonden, en opdat u niet van haar plagen zult ontvangen.
5Want haar zonden hebben Openb. 16:19zich opgestapeld tot aan de hemel, en God herinnerde Zich haar ongerechtigheden.
6Vergeld haar zoals zij ook u vergolden heeft, en vergeld haar dubbel18:6 vergeld haar dubbel - Letterlijk: verdubbel haar dubbel. naar haar werken. Schenk in de drinkbeker Openb. 14:10waarin zij voor anderen ingeschonken heeft, voor haar het dubbele in.
7Overeenkomstig de maat waarin zij zichzelf heeft verheerlijkt en losbandig heeft geleefd, geef haar naar die maat pijniging en rouw. Want in haar hart zegt zij: Jes. 47:8Ik zit als een koningin en ben geen weduwe en ik zal zeker geen rouw zien.
82 Thess. 2:8Daarom zullen op één dag haar plagen komen: dood, rouw en honger, en Openb. 17:16met vuur zal zij verbrand worden, want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt.
9Vers 3; Openb. 17:2En de koningen van de aarde die hoererij met haar bedreven hebben en losbandig geleefd hebben, zullen huilen en rouw over haar bedrijven, wanneer zij Vers 18de rook van haar verbranding zullen zien.
10Zij blijven van verre staan uit vrees voor haar pijniging en zeggen: Jes. 21:9; Jer. 51:1; Openb. 14:8Wee, wee de grote stad Babylon, de sterke stad, want in één uur is uw oordeel gekomen.
11En de kooplieden van de aarde zullen over haar huilen en treuren, omdat niemand hun waren meer koopt:
12koopwaar van goud, zilver, edelgesteente, parels, fijn linnen, purper, zijde en scharlaken, allerlei geurig hout, allerlei ivoren voorwerpen en allerlei voorwerpen van zeer kostbaar hout, koper, ijzer en marmer,
13en kaneel, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, meelbloem en tarwe, lastdieren en schapen, paarden en wagens, en lichamen Ezech. 27:13en zielen van mensen.
14En de rijpe vrucht waarnaar uw ziel verlangde,18:14 En de rijpe vrucht … verlangde - Letterlijk: En de rijpe vrucht van de begeerte van uw ziel. is van u geweken. Al wat glansrijk en sierlijk was, is van u weggegaan en u zult dat beslist niet meer terugvinden.
15De kooplieden van deze waren, die door haar rijk zijn geworden, zullen huilend en treurend op grote afstand blijven staan uit vrees voor haar pijniging,
16en zeggen: Wee, wee de grote stad, die Openb. 17:4bekleed was met fijn linnen, purper en scharlaken, en getooid met goud, edelgesteente en parels. Want in één uur is die grote rijkdom verwoest.
17En elke stuurman, al het volk op de schepen, zeelieden en allen die op zee hun werk doen, bleven van verre staan,
18en zij riepen toen zij Vers 9; Jes. 34:10de rook van haar verbranding zagen: Openb. 13:4Welke stad was aan deze grote stad gelijk?
19En zij wierpen stof op hun hoofd en riepen huilend en treurend: Wee, wee de grote stad, waarin allen die schepen op zee hadden, rijk zijn geworden door haar weelde. Want in één uur is zij verwoest.
20Verblijd u over haar, hemel, heilige apostelen en profeten, want God heeft uw vonnis Openb. 19:2aan haar voltrokken.
21En een sterke engel hief een steen op als een grote molensteen, en wierp die in de zee, en zei: Jer. 51:64Zó zal Babylon, de grote stad, met geweld neergeworpen worden, en het zal nooit meer gevonden worden.
22Jer. 25:10; Ezech. 26:13En het geluid van citerspelers, zangers, fluitspelers en bazuinblazers zal beslist niet meer in u gehoord worden. En er zal geen enkele beoefenaar van welke kunst dan ook meer in u gevonden worden, en Jer. 25:10het geluid van de molen zal zeker niet meer in u gehoord worden.
23En het lamplicht zal nooit meer in u schijnen Jer. 7:34; 16:9; 25:10en de stem van een bruidegom of van een bruid zal nooit meer in u gehoord worden. Want uw kooplieden waren de groten van de aarde. Door uw tovenarij immers werden alle naties misleid.
24En Openb. 17:6het bloed van profeten en heiligen en van allen die geslacht zijn op de aarde, is in deze stad gevonden.
18
Val van Babylon. Klaagtonen op de aarde
1En na dezen zag ik een anderen engel afkomen uit den hemel, hebbende grote macht, en de aarde is verlicht geworden van zijn heerlijkheid.
2En hij riep krachtelijk met een grote stem, zeggende: Jes. 21:9. Jer. 51:8. Openb. 14:8.Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden Jes. 13:21. 34:14. Jer. 50:39.een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk Jes. 34:11.gevogelte;
3Dewijl uit den Openb. 14:8.wijn des toorns harer hoererij alle volken gedronken hebben, Openb. 17:2.en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde.
4En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gen. 19:12. Jes. 48:20. 52:11. Jer. 51:6, 45. 2 Kor. 6:17.Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.
5Want haar zonden zijn de ene op de andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden Openb. 16:19.gedachtig geworden.
6Vergeldt haar, gelijk als zij ulieden vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel, naar haar werken; in den drinkbeker, Openb. 14:10.waarin zij geschonken heeft, schenkt haar dubbel.
7Zoveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft, en weelde gehad heeft, zo grote pijniging en rouw doet haar aan; want zij zegt in haar hart: Jes. 47:8.Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien.
82 Thess. 2:8.Daarom zullen haar plagen op één dag komen, namelijk dood, en rouw, en honger, en zij zal Openb. 17:16.met vuur verbrand worden; want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt.
9Vers 3. Openb. 17:2.En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen, en rouw over haar bedrijven, wanneer zij Vers 18.den rook haar brands zullen zien;
10Van verre staande uit vreze van haar pijniging, zeggende: Jes. 21:9. Jer. 51:1. Openb. 14:8.Wee, wee, de grote stad Babylon, de sterke stad, want uw oordeel is in één ure gekomen.
11En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waren meer koopt;
12Waren van goud, en van zilver, en van kostelijk gesteente, en van paarlen, en van fijn lijnwaad, en van purper, en van zijde, en van scharlaken; en allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer, en van marmersteen;
13En kaneel, en reukwerk, en welriekende zalf, en wierook, en wijn, en olie, en meelbloem, en tarwe, en lastbeesten, en schapen; en van paarden, en van koetswagens, en van lichamen, en Ezech. 27:13.de zielen der mensen.
14En de vrucht der begeerlijkheid uwer ziel is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan; en gij zult hetzelve niet meer vinden.
15De kooplieden dezer dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit vreze van haar pijniging, wenende en rouw makende;
16En zeggende: Wee, wee, de grote stad, Openb. 17:4.die bekleed was met fijn lijnwaad, en purper, en scharlaken, en versierd met goud, en met kostelijk gesteente, en met paarlen; want in één ure is zo grote rijkdom verwoest.
17En alle stuurlieden, en al het volk op de schepen, en bootsgezellen, en allen, die ter zee handelen, stonden van verre;
18En riepen, ziende Vers 9. Jes. 34:10.den rook van haar brand, en zeggende: Openb. 13:4.Wat stad was deze grote stad gelijk?
19En zij wierpen stof op hun hoofden, en riepen, wenende en rouw bedrijvende, zeggende: Wee, wee, de grote stad, in dewelke allen, die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; want zij is in één ure verwoest geworden.
20Bedrijft vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen, en gij profeten, want God heeft uw oordeel Openb. 19:2.aan haar geoordeeld.
21En een sterke engel hief een steen op als een groten molensteen, en wierp dien in de zee, zeggende: Jer. 51:64.Aldus zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden, en zal niet meer gevonden worden.
22Jer. 25:10. Ezech. 26:13.En de stem der citerspelers, en der zangers, en der fluiters, en der bazuiners, zal niet meer in u gehoord worden; en geen kunstenaar van enige kunst zal meer in u gevonden worden; en Jer. 25:10.geen geluid des molens zal in u meer gehoord worden.
23En het licht der kaars zal in u niet meer schijnen; Jer. 7:34. 16:9. 25:10.en de stem eens bruidegoms en ener bruid zal in u niet meer gehoord worden; want uw kooplieden waren de groten der aarde, want door uw toverij zijn alle volken verleid geweest.
24En in dezelve is gevonden Openb. 17:6.het bloed der profeten en der heiligen, en al dergenen, die gedood zijn op de aarde.