Eerbied voor de koning en de overheid
1Wie is als de wijze
en wie weet de verklaring van de dingen?
De wijsheid van de mens verlicht zijn gezicht,
zodat de stuursheid van zijn gezicht wordt veranderd.
2Spr. 24:21Ik zeg: Houd u aan het bevel van de koning,
en wel vanwege de eed aan God.
3Haast u niet bij hem vandaan te gaan.
Houd niet vast aan een kwade zaak,
want hij doet alles wat hem behaagt,
4omdat het woord van de koning zeggenschap heeft.
Wie zal tegen hem zeggen: Wat doet u?
5Rom. 13:3Wie het gebod in acht neemt,
ondervindt geen kwaad.
Het hart van de wijze kent
tijd en gelegenheid.
6Want voor elk voornemen
is er een tijd en gelegenheid,
ja, het kwaad van de mens is overvloedig over hem.
7Want hij weet niet
wat er gebeuren zal.
Pred. 6:12Wie zal hem immers bekendmaken
wanneer het gebeuren zal?
8Job 14:5; Ps. 39:6Er is geen mens die macht heeft over de geest,
om de geest in te houden.
Hij heeft geen zeggenschap over de dag van de dood,
er is geen vrijstelling in deze strijd
en de goddeloosheid laat de bedrijvers ervan niet ontkomen.
9Dit alles heb ik gezien,
toen ik mij er met heel mijn hart op toelegde
al het werk te begrijpen
dat er plaatsvindt onder de zon:
er is een tijd dat de ene mens heerst over de andere mens, hem ten kwade.
10Evenzo heb ik gezien hoe de goddelozen begraven werden en ingingen, terwijl zij die oprecht gehandeld hadden, uit de heilige plaats moesten gaan en vergeten werden in de stad. Ook dat is vluchtig.
Troost bij de raadsels van het leven
11Omdat het vonnis over een slechte daad niet snel geveld wordt, daarom blijft het hart van de mensenkinderen in hen vervuld van kwaaddoen.
12Hoewel een zondaar honderdmaal kwaaddoet, verlengt God zijn dagen. Ps. 37:9,10,11,12,18,19,20; Spr. 1:33; Jes. 3:10Toch weet ik dat het goed zal gaan met hen die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen.
13Maar de goddeloze zal het niet goed gaan en hij zal zijn dagen niet verlengen. Hij zal zijn als een schaduw, want hij vreest niet voor Gods aangezicht.
14Er is iets vluchtigs wat op de aarde plaatsvindt: er zijn rechtvaardigen die het vergaat naar het werk van de goddelozen, en er zijn goddelozen die het vergaat naar het werk van de rechtvaardigen. Ik zeg dat ook dit vluchtig is.
15Daarom prees ik de blijdschap, omdat Pred. 2:24; 3:12,22; 5:18; 9:7de mens niets beters heeft onder de zon dan te eten, te drinken en zich te verblijden. Dat zal hem immers vergezellen bij zijn zwoegen, de dagen van zijn leven die God hem geeft onder de zon.
16Toen ik mij met heel mijn hart erop toelegde wijsheid te kennen en de bezigheid te zien die op aarde plaatsvindt, dat men zelfs overdag of 's nachts de slaap niet met zijn ogen ziet,
17toen zag ik al het werk van God, dat de mens niet kan ontdekken, het werk dat onder de zon plaatsvindt. Hoezeer de mens zwoegt bij het zoeken, hij zal het niet ontdekken. Zelfs als de wijze zegt het te weten, zal hij het toch niet kunnen ontdekken.
8
Eerbied voor den koning en de overheid
1Wie is gelijk de wijze, en wie weet de uitlegging der dingen? De wijsheid des mensen verlicht zijn aangezicht, en de stuursheid zijns aangezichts wordt daardoor veranderd.
2Spr. 24:21.Ik zeg: Neem acht op den mond des konings; doch naar de gelegenheid van den eed Gods.
3Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht; blijf niet staande in een kwade zaak; want al wat hem lust, doet hij.
4Waar het woord des konings is, daar is heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat doet gij?
5Rom. 13:3.Wie het gebod onderhoudt, zal niets kwaads gewaar worden; en het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten.
6Want een ieder voornemen heeft tijd en wijze, dewijl het kwaad des mensen veel is over hem.
7Want hij weet niet, wat er geschieden zal; want Pred. 6:12.wie zal het hem te kennen geven, wanneer het geschieden zal?
8Job 14:5. Ps. 39:6.Er is geen mens, die heerschappij heeft over den geest, om den geest in te houden; en hij heeft geen heerschappij over den dag des doods; ook geen geweer in dezen strijd; ook zal de goddeloosheid haar meesters niet verlossen.
9Dit alles heb ik gezien, toen ik mijn hart begaf tot alle werk, dat onder de zon geschiedt: er is een tijd, dat de ene mens over den anderen mens heerst, hem ten kwade.
10Alzo heb ik ook gezien de goddelozen, die begraven waren, en degenen, die kwamen, en uit de plaats des Heiligen gingen, die werden vergeten in die stad, in dewelke zij recht gedaan hadden. Dit is ook ijdelheid.
Troost bij de raadselen des levens
11Omdat niet haastelijk het oordeel over de boze daad geschiedt, daarom is het hart van de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen.
12Hoewel een zondaar honderdmaal kwaad doet, en God hem de dagen verlengt; Ps. 37:9, 10, 11, 12, 18, 19, 20. Spr. 1:33. Jes. 3:10.zo weet ik toch, dat het dien zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen.
13Maar den goddeloze zal het niet welgaan, en hij zal de dagen niet verlengen; hij zal zijn gelijk een schaduw, omdat hij voor Gods aangezicht niet vreest.
14Er is nog een ijdelheid, die op aarde geschiedt: dat er zijn rechtvaardigen, dien het wedervaart naar het werk der goddelozen, en er zijn goddelozen, dien het wedervaart naar het werk der rechtvaardigen. Ik zeg, dat dit ook ijdelheid is.
15Daarom prees ik de blijdschap, dewijl Pred. 2:24. 3:12, 22. 5:18. 9:7.de mens niets beters heeft onder de zon, dan te eten, en te drinken, en blijde te zijn; want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon.
16Als ik mijn hart begaf, om wijsheid te weten, en om aan te zien de bezigheid, die op de aarde geschiedt, dat men ook, des daags of des nachts, den slaap niet ziet met zijne ogen;
17Toen zag ik al het werk Gods, dat de mens niet kan uitvinden, het werk, dat onder de zon geschiedt, om hetwelk een mens arbeidt om te zoeken, maar hij zal het niet uitvinden; ja, indien ook een wijze zeide, dat hij het zou weten, zo zal hij het toch niet kunnen uitvinden.