Job doet boete
1Toen antwoordde Job de HEERE en zei:
2Ik weet dat U alles vermag,
en geen plan is onmogelijk voor U.
3Job 38:2Wie is hij, zegt U, die Mijn raad verbergt zonder kennis?
Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep,
Ps. 40:6; 131:1; 139:6dingen die te wonderlijk voor mij zijn en die ik niet weet.
4Luister nu, en ík zal spreken!
Ik zal U ondervragen: maak het mij bekend!
5Alleen door het horen met het oor had ik U gehoord,
maar nu heeft mijn oog U gezien.
6Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw,
in stof en as.
Het gebed van Job voor zijn vrienden
7Nadat de HEERE deze woorden tot Job gesproken had, gebeurde het dat de HEERE tegen Elifaz, de Temaniet, zei: Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw twee vrienden, want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.
8Neem daarom zeven jonge stieren en zeven rammen voor u, en ga naar Mijn dienaar Job. Breng brandoffers voor u en laat Mijn dienaar Job voor u bidden. Want alleen zijn gebed42:8 zijn gebed - Letterlijk: zijn aangezicht; zie ook vers 9. zal Ik aannemen, zodat Ik met u niet doe naar uw dwaasheid; want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.
9Toen gingen Elifaz, de Temaniet, en Bildad, de Suhiet en Zofar, de Naämathiet, heen, en deden zoals de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het gebed van Job aan.
Het gezegend einde van Job
10En de HEERE bracht een omkeer in het levenslot van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden. De HEERE vermeerderde alles wat Job bezeten had tot het dubbele toe.
11Al zijn broers en al zijn zusters en allen die hem vroeger gekend hadden, kwamen bij hem en gebruikten de maaltijd42:11 gebruikten de maaltijd - Letterlijk: aten brood. met hem in zijn huis. Zij betuigden hem hun medeleven en vertroostten hem over al het onheil dat de HEERE over hem gebracht had. Zij gaven hem ieder een geldstuk en een gouden ring.
12En de HEERE zegende het latere leven van Job meer dan zijn eerdere. Hij had veertienduizend schapen, zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen.
13Hij kreeg zeven zonen en drie dochters.
14En hij gaf de eerste de naam Jemima, de tweede de naam Kezia, en de derde de naam Keren-Happuch.
15Zulke mooie vrouwen als de dochters van Job waren er in heel het land niet te vinden, en hun vader gaf hun een erfelijk bezit onder hun broers.
16Job leefde daarna nog honderdveertig jaar, en hij zag zijn kinderen en de kinderen van zijn kinderen, vier generaties.
17En Job stierf, oud en van dagen verzadigd.
42
Job bekent zijn schuld
1Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide:
2Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden.
3Job 38:2.Wie is hij, zegt Gij, die den raad verbergt zonder wetenschap? Zo heb ik dan verhaald, hetgeen ik niet verstond, Ps. 40:6. 131:1. 139:6.dingen, die voor mij te wonderbaar waren, die ik niet wist.
4Hoor toch, en ik zal spreken; ik zal U vragen, en onderricht Gij mij.
5Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog.
6Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as.
7Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elífaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk als Mijn knecht Job.
8Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
9Toen gingen Elífaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naämathiet, henen, en deden, gelijk als de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het aangezicht van Job aan.
Jobs vernieuwd geluk
10En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel.
11Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel.
12En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste; want hij had veertien duizend schapen, en zes duizend kemelen, en duizend juk runderen, en duizend ezelinnen.
13Daartoe had hij zeven zonen en drie dochteren.
14En hij noemde den naam der eerste Jemíma, en den naam der tweede Kezía, en den naam der derde Keren-Happûch.
15En er werden zo schone vrouwen niet gevonden in het ganse land, als de dochteren van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder haar broederen.
16En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen, tot in vier geslachten.
17En Job stierf, oud en der dagen zat.