Psalm 106
Het boek Psalmen

HSV

Trouw van de HEERE voor een ontrouw volk

1Halleluja!

Ps. 107:1; 118:1; 136:1Loof de HEERE, want Hij is goed,

want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.

2Wie zal de machtige daden van de HEERE verwoorden,

al Zijn lof verkondigen?106:2 verkondigen - Letterlijk: doen horen.

3Welzalig zij die zich aan het recht houden,

die te allen tijde gerechtigheid doen.

4Denk aan mij, HEERE, naar het welbehagen in Uw volk;

zie naar mij om met Uw heil,

5zodat ik het goede van Uw uitverkorenen mag zien,

mij mag verblijden met de blijdschap van Uw volk,

mij mag beroemen met Uw eigendom.

6Lev. 26:40; Jer. 3:25; Dan. 9:5Wij hebben gezondigd, evenals onze vaderen,

wij hebben ons misdragen, wij hebben goddeloos gehandeld.

7Onze vaderen in Egypte

hebben Uw wonderen niet opgemerkt;

zij hebben niet gedacht aan Uw talrijke blijken van goedertierenheid,

Ex. 14:11,12maar waren ongehoorzaam bij de zee, de Schelfzee.

8Maar Hij verloste hen omwille van Zijn Naam,

Ex. 9:16om Zijn macht bekend te maken.

9Hij bestrafte de Schelfzee, zodat ze droogviel;

Ex. 14:21,22,29Hij deed hen door de diepe wateren gaan als door een woestijn.

10Hij verloste hen uit de hand van de hater,

Hij bevrijdde hen uit de hand van de vijand.

11Ex. 14:27; 15:5Water bedolf hun tegenstanders,

niet één van hen bleef over.

12Ex. 14:31; 15:1Toen geloofden zij Zijn woorden,

zij zongen Zijn lof.

13Maar zij vergaten spoedig Zijn werken.

Zij wachtten niet op Zijn raad,

14Ex. 16:3; Num. 11:4,6,33; Ps. 78:18; 1 Kor. 10:6en werden met gulzigheid bevangen in de woestijn;

zij stelden God op de proef in de wildernis.

15Toen gaf Hij hun wat zij begeerden,

maar henzelf106:15 henzelf - Letterlijk: hun zielen. deed Num. 11:20,33; Ps. 78:30,31; Jes. 10:16Hij uitteren.106:15 deed Hij uitteren - Letterlijk: zond Hij een uittering.

16Num. 16:2 enz.Zij werden jaloers op Mozes in het kamp,

en op Aäron, de heilige van de HEERE.

17Num. 16:31,32,33; Deut. 11:6De aarde opende zich en verslond Dathan

en bedolf de aanhang van Abiram.

18Num. 16:35,46Een vuur brandde onder hun aanhang,

een vlam verzengde de goddelozen.

19Ex. 32:4Zij maakten een kalf bij de Horeb

en bogen zich neer voor een gegoten beeld.

20Zij ruilden hun Eer106:20 hun Eer - D.i. hun God. in

voor het evenbeeld van een rund, dat gras eet.

21Zij vergaten God, hun Heiland,

Die grote dingen gedaan had in Egypte,

22wonderen in het land van Cham,

ontzagwekkende dingen bij de Schelfzee.Vreselijk vs. ontzagwekkend: In de SV vinden we hier het woord vreselijk. Op het eerste gezicht lijkt het dat het ontzagwekkend van de HSV een stuk zwakker is. Toch is dat niet terecht. Het woordje vreselijk had in de tijd van de Statenvertaling een heel andere betekenis dan nu. Het betekende letterlijk: iets om te vrezen, iets om ontzag voor te hebben. Tegenwoordig heeft het echter een uiterst negatieve betekenis die hier niet past.

23Ex. 32:11,32; Deut. 9:13,14; 10:10Hij zei dat Hij hen zou wegvagen.

Als Mozes, Zijn uitverkorene,

niet voor Zijn aangezicht in de bres had gestaan

om Zijn grimmigheid af te wenden,

dan zou Hij hen te gronde gericht hebben.

24Num. 14:1,2Zij versmaadden het begerenswaardige land,

zij geloofden Zijn woord niet,

25maar zij morden in hun tenten;

naar de stem van de HEERE luisterden zij niet.

26Daarom Num. 14:28hief Hij Zijn hand tegen hen op

en zwoer dat Hij hen zou neervellen in de woestijn,

27dat Hij hun nageslacht zou neervellen onder de heidenvolken

en hen zou Ps. 44:12; Ezech. 20:23verstrooien door de landen.

28Ook koppelden zij zich aan Num. 25:3; 31:16; Openb. 2:14Baäl-Peor,

zij aten de offers voor de doden.

29Zij verwekten de HEERE tot toorn met hun daden,

zodat er een plaag onder hen uitbrak.

30Toen stond Pinehas op en oefende gericht

en de plaag werd tot stilstand gebracht.

31Het is hem gerekend tot gerechtigheid,

van generatie op generatie, tot in eeuwigheid.

32Num. 20:12; Ps. 95:8Zij maakten Hem zeer toornig bij het water van Meriba,

het verging Mozes slecht omwille van hen.

33Want zij tergden zijn geest,

zodat hij met zijn lippen ondoordachte woorden sprak.

34Zij vaagden de volken niet weg,

zoals de HEERE hun bevolen had;

35maar Richt. 2:2; 3:5,6zij vermengden zich met de heidenvolken

en leerden hun gebruiken.

36Zij dienden hun afgoden,

die hun tot een valstrik werden.

37Lev. 18:21; Deut. 12:31; 2 Kon. 16:3; 17:17; 21:6; 2 Kron. 28:3; 33:6Bovendien offerden zij hun zonen

en hun dochters aan de demonen.

38Zij vergoten onschuldig bloed,

het bloed van hun zonen en dochters.

Zij offerden hen aan de afgoden van Kanaän,

Num. 35:33zodat het land door deze bloedschulden ontheiligd werd.

39Zij verontreinigden zichzelf door hun werken,

zij bedreven hoererij door hun daden.

40Daarom ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Zijn volk,

Hij had een afschuw van Zijn eigendom.

41Hij gaf hen in de hand van de heidenvolken;

wie hen haatten, heersten over hen.

42Hun vijanden onderdrukten hen,

zij werden vernederd onder hun hand.

43Hij redde hen vele keren,

zíj echter tergden Hem door hun plannen

en raakten uitgeteerd door hun ongerechtigheid.

44Toch zag Hij hun benauwdheid,

toen Hij hun roepen hoorde.

45Hij dacht hun ten goede aan Zijn verbond;

Hij had berouw, naar Zijn grote goedertierenheid.

46Daarom bewees Hij hun barmhartigheid

bij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd.

47Verlos ons, HEERE, onze God,

breng ons bijeen 1 Kron. 16:35vanuit de heidenvolken,

opdat wij Uw heilige Naam loven

en ons beroemen in Uw lof.

48Geloofd zij de HEERE, de God van Israël,

van eeuwigheid tot eeuwigheid;

laat 1 Kron. 16:36heel het volk zeggen: Amen.

Halleluja!

106

Danklied voor Gods genade

1Hallelujah! Ps. 107:1. 118:1. 136:1.Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

2Wie zal de mogendheden des HEEREN uitspreken, al Zijn lof verkondigen?

3Welgelukzalig zijn zij, die het recht onderhouden, die te aller tijd gerechtigheid doet.

4Gedenk mijner, o HEERE! naar het welbehagen tot Uw volk, bezoek mij met Uw heil;

5Opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel.

6Lev. 26:40. Jer. 3:25. Dan. 9:5.Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan; wij hebben goddelooslijk gehandeld.

7Onze vaders in Egypte hebben niet gelet op Uw wonderen; zij zijn der menigte Uwer goedertierenheden niet gedachtig geweest; Ex. 14:11, 12.maar zij waren wederspannig aan de zee, bij de Schelfzee.

8Doch Hij verloste hen om Zijns Naams wil, Ex. 9:16.opdat Hij Zijn mogendheid bekend maakte.

9En Hij schold de Schelfzee, zodat zij verdroogde, Ex. 14:21, 22, 29.en Hij deed hen wandelen door de afgronden, als door een woestijn.

10En Hij verloste hen uit de hand des haters, en Hij bevrijdde hen van de hand des vijands.

11Ex. 14:27. 15:5.En de wateren overdekten hun wederpartijders; niet een van hen bleef over.

12Ex. 14:31. 15:1.Toen geloofden zij aan Zijn woorden; zij zongen Zijn lof.

13Doch zij vergaten haast Zijn werken, zij verbeidden naar Zijn raad niet.

14Ex. 16:3. Num. 11:4, 6, 33. Ps. 78:18. 1 Kor. 10:6.Maar zij werden belust met lust in de woestijn, en zij verzochten God in de wildernis.

15Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij Num. 11:20, 33. Ps. 78:30, 31. Jes. 10:16.zond aan hun zielen een magerheid.

16Num. 16:2 enz.En zij benijdden Mozes in het leger, en Aäron, den heilige des HEEREN.

17Num. 16:31, 32, 33. Deut. 11:6.De aarde deed zich open, en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abíram.

18En Num. 16:35, 46.een vuur brandde onder hun vergadering, een vlam stak de goddelozen aan brand.

19Ex. 32:4.Zij maakten een kalf bij Horeb, en zij bogen zich voor een gegoten beeld.

20En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet.

21Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte;

22Wonderdaden in het land van Cham; vreselijke dingen aan de Schelfzee.

23Ex. 32:11, 32. Deut. 9:13, 14. 10:10.Dies Hij zeide, dat Hij hen verdelgen zou, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.

24Num. 14:1, 2.Zij versmaadden ook het gewenste land; zij geloofden Zijn woord niet.

25Maar zij murmureerden in hun tenten; naar de stem des HEEREN hoorden zij niet.

26Dies Num. 14:28.hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende, dat Hij hen nedervellen zou in de woestijn;

27En dat Hij hun zaad zou nedervellen onder de heidenen, en hen Ps. 44:12. Ezech. 20:23.verstrooien zou door de landen.

28Ook hebben zij zich gekoppeld aan Num. 25:3. 31:16. Openb. 2:14.Baäl-Peor, en zij hebben de offeranden der doden gegeten.

29En zij hebben den HEERE tot toorn verwekt met hun daden, zodat de plaag een inbreuk onder hen deed.

30Toen stond Pínehas op, en hij oefende gericht, en de plaag werd opgehouden.

31En het is hem gerekend tot gerechtigheid, van geslacht tot geslacht tot in eeuwigheid.

32Num. 20:12. Ps. 95:8.Zij maakten Hem ook zeer toornig aan het twistwater, en het ging Mozes kwalijk om hunnentwil.

33Want zij verbitterden zijn geest, zodat hij wat onbedachtelijk voortbracht met zijn lippen.

34Zij hebben die volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had;

35Maar Richt. 2:2. 3:5, 6.zij vermengden zich met de heidenen, en leerden derzelver werken.

36En zij dienden hun afgoden, en zij werden hun tot een strik.

37Lev. 18:21. Deut. 12:31. 2 Kon. 16:3. 17:17. 21:6. 2 Kron. 28:3. 33:6.Daarenboven hebben zij hun zonen en hun dochteren den duivelen geofferd.

38En zij hebben onschuldig bloed vergoten, het bloed hunner zonen en hunner dochteren, die zij den afgoden van Kanaän hebben opgeofferd; Num. 35:33.zodat het land door deze bloedschulden is ontheiligd geworden.

39En zij ontreinigden zich door hun werken, en zij hebben gehoereerd door hun daden.

40Dies is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft een gruwel gehad aan Zijn erfdeel.

41En Hij gaf hen in de hand der heidenen, en hun haters heersten over hen.

42En hun vijanden hebben hen verdrukt, en zij zijn vernederd geworden onder hun hand.

43Hij heeft hen menigmaal gered; maar zij verbitterden Hem door hun raad, en werden uitgeteerd door hun ongerechtigheid.

44Nochtans zag Hij hun benauwdheid aan, als Hij hun geschrei hoorde.

45En Hij dacht tot hun beste aan Zijn verbond, en het berouwde Hem naar de veelheid Zijner goedertierenheden.

46Dies gaf Hij hun barmhartigheid voor het aangezicht van allen, die hen gevangen hadden.

47Verlos ons, HEERE, onze God! en verzamel ons 1 Kron. 16:35.uit de heidenen, opdat wij den Naam Uwer heiligheid loven, ons beroemende in Uw lof.

48Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid; en 1 Kron. 16:36.al het volk zegge: Amen, Hallelujah!