Psalm 129
Het boek Psalmen

HSV

Vervolgd, maar gespaard

1Een pelgrimslied.

Zij hebben mij dikwijls benauwd, vanaf mijn jeugd

– zeg dat toch, Israël.

2Zij hebben mij dikwijls benauwd, vanaf mijn jeugd;

toch hebben zij mij niet overwonnen.

3Ploegers hebben mijn rug geploegd,

zij hebben hun voren lang gemaakt.

4De HEERE, Die rechtvaardig is,

heeft de touwen van de goddelozen afgehakt.

5Laat beschaamd worden en terugwijken

allen die Sion haten.

6Job 8:12; 40:10Laat hen worden als gras op de daken,

dat verdort voordat men het uittrekt,

7waarmee de maaier zijn hand niet vult,

of de schovenbinder zijn arm;

8en de voorbijgangers zeggen niet:

De zegen van de HEERE zij met u,

wij zegenen u in de Naam van de HEERE.

129

De gemeente Gods vervolgd, maar niet uitgeroeid

1Een lied Hammaälôth. Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israël;

2Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht.

3Ploegers hebben op mijn rug geploegd; zij hebben hun voren lang getogen.

4De HEERE, Die rechtvaardig is, heeft de touwen der goddelozen afgehouwen.

5Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten.

6Job 8:12. 40:10.Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt;

7Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm;

8En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN.