Psalm 16
Psalm 16
Het boek Psalmen
HSV

Het hoogste goed

1Een gouden kleinood van David.

Bewaar mij, o God,

want ik heb tot U de toevlucht genomen.

2Mijn ziel, u hebt tegen de HEERE gezegd: U bent de Heere;

Job 22:2; 35:7; Ps. 50:9 enz.; Rom. 11:35mijn goedheid is niet voor U,De Hebreeuwse tekst hier aan het begin van deze Psalm is bijzonder moeilijk. De accenten die gebruikt worden, lijken aan te geven dat vers 2 en 3 in elkaar overlopen. Zo leest de SV het en de HSV gaat daarin mee. De tekst lijkt te willen zeggen dat menselijk goedheid alleen van nut is voor andere godvrezende mensen (de heiligen op aarde), en niet voor God Zelf. Zijn goedheid is volmaakt en onze goedheid kan daar niets aan bijdragen.

3maar voor de heiligen die op de aarde zijn,

en de machtigen, in wie ik al mijn vreugde vind.

4Groot wordt het leed van hen die andere goden geschenken geven;

ik echter giet geen plengoffers van bloed voor ze uit

en neem de namen ervan niet op mijn lippen.

5Klaagl. 3:24De HEERE is mijn enig deel16:5 mijn enig deel - Letterlijk: het deel van mijn deel. en mijn beker.

U onderhoudt wat het lot mij toewees.

6De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke plaatsen gevallen,

ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen.

7Ik loof de HEERE, Die mij raad heeft gegeven;

zelfs 's nachts onderwijzen mij mijn nieren.

8Hand. 2:25Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen;

omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet.

9Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich,

ook zal mijn lichaam veilig wonen.

10Hand. 2:31; 13:35Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten,

U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet.

11U maakt mij het pad ten leven bekend;

overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht,

lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd.In de SV lezen wij “het pad des levens”. De KT interpreteren dit als “Mij in dit leven geleidende en daarna opwekkende uit de doden, en voerende in de heerlijkheid des eeuwigen levens.” Eén van de critici kenmerkt de versie van de HSV dan ook als een discutabele interpretatie, alsof het pad zelf niet tot het leven zou behoren. Het gaat in Ps. 16 echter niet over de vraag wanneer het eeuwige leven begínt, maar om een belijdenis van de opstanding der doden (vgl. Hand. 2:31, 13:35). Vandaar dat het hier met name om de weg naar het eeuwige leven gaat. Luther heeft overigens dezelfde keuze gemaakt: “der Weg zum Leben.”

16

Het hoogste goed

1Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U.

2O mijn ziel! gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt de Heere, Job 22:2. 35:7. Ps. 50:9 enz. Rom. 11:35.mijn goedheid raakt niet tot U;

3Maar tot de heiligen, die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is.

4De smarten dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankofferen van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen.

5Klaagl. 3:24.De HEERE is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot.

6De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden.

7Ik zal den HEERE loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren.

8Hand. 2:25.Ik stel den HEERE geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen.

9Daarom is mijn hart verblijd, en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen.

10Hand. 2:31. 13:35.Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie.

11Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk.