Psalm 36
Het boek Psalmen

HSV

Goddeloosheid tegenover goedertierenheid

1Een psalm van David, de dienaar van de HEERE, voor de koorleider.

2De overtreding van de goddeloze spreekt binnen in mijn hart:

ontzag voor God staat hem niet voor ogen.Een groot aantal vertalingen leest hier “in zijn hart”. Men gaat er hierbij vanuit dat de Hebreeuwse tekst niet goed overgeleverd is en anders gelezen moet worden. De Septuaginta lijkt dit te ondersteunen. De SV en HSV hechten er echter aan de Hebreeuwse tekst te vertalen zoals het er staat.

3Want hij vleit zichzelf in zijn eigen ogen,

tot men zijn ongerechtigheid vindt en haat.

4De woorden van zijn mond zijn onrecht en bedrog;

hij laat na verstandig te handelen en goed te doen.

5Op zijn slaapplaats bedenkt hij onrecht;

hij gaat op een weg staan die niet goed is,

het kwaad verwerpt hij niet.

6HEERE, Ps. 57:11; 108:5Uw goedertierenheid reikt tot in de hemel,

Uw trouw tot de wolken.

7Uw gerechtigheid is als de machtige bergen,36:7 machtige bergen - Letterlijk: bergen Gods.

Uw oordelen zijn als de grote watervloed;

mensen en dieren verlost U, HEERE.

8Hoe kostbaar is Uw goedertierenheid, o God!

Daarom nemen de mensenkinderen de toevlucht

onder de schaduw van Uw vleugels.

9Zij worden verzadigd met de overvloed36:9 de overvloed - Letterlijk: het vet. van Uw huis;

U laat hen drinken uit Uw beek vol verrukkelijke gaven.

10Want bij U is de bron van het leven;

in Uw licht zien wij het licht.

11Strek Uw goedertierenheid uit over wie U kennen,

en Uw gerechtigheid over de oprechten van hart.

12Laat de voet van de hoogmoedigen niet over mij heen komen,

laat de hand van de goddelozen mij niet doen rondzwerven.

13Daar zijn zij gevallen die onrecht bedrijven!

Zij zijn neergestoten en kunnen niet meer opstaan.

36

Goddeloosheid en de rijkdom van Gods genade

1Een psalm van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester.

2De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen.

3Want hij vleit zichzelven in zijn ogen, als men zijn ongerechtigheid bevindt, die te haten is.

4De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.

5Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg, die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet.

6O HEERE! Ps. 57:11. 108:5.Uw goedertierenheid is tot in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe.

7Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE! Gij behoudt mensen en beesten.

8Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen.

9Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten.

10Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht.

11Strek Uw goedertierenheid uit over degenen, die U kennen, en Uw gerechtigheid over de oprechten van hart.

12De voet der hovaardigen kome niet over mij, en de hand der goddelozen doe mij niet omzwerven.

13Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten, en kunnen niet weder opstaan.