Psalm 37
Het boek Psalmen

HSV

Alleen God schenkt heil

1Een psalm van David.

Spr. 23:17; 24:1Ontsteek niet in woede over de kwaaddoeners, aleph

benijd niet wie onrecht doen.

2Want als gras zullen zij snel verdorren,

als groene grasscheutjes zullen zij verwelken.

3Vertrouw op de HEERE en doe het goede; beth

bewoon de aarde en voed u met trouw.

4Schep vreugde in de HEERE,

dan zal Hij u geven wat uw hart verlangt.

5Ps. 22:9; 55:23; Spr. 16:3; Matt. 6:25; Luk. 12:22; 1 Petr. 5:7Wentel uw weg op de HEERE gimel

en vertrouw op Hem: Híj zal het doen.

6Hij zal uw gerechtigheid tevoorschijn doen komen als het morgenlicht,

uw recht doen stralen als de middagzon.

7Zwijg voor de HEERE daleth

en verwacht Hem;

ontsteek niet in woede over hem wiens weg voorspoedig is,

over een man die listige plannen uitvoert.

8Laat uw woede bedaren en laat uw grimmigheid varen; he

ontsteek niet in woede – het brengt slechts kwaad.

9Want de kwaaddoeners zullen uitgeroeid worden,

maar wie de HEERE verwachten,

die zullen de aarde bezitten.

10Nog even, en de goddeloze zal er niet meer zijn; waw

u zult op zijn plaats letten, maar hij zal er niet wezen.

11Maar de zachtmoedigen zullen de Matt. 5:5aarde bezitten

en vreugde scheppen in grote vrede.

12De goddeloze bedenkt snode plannen tegen de rechtvaardige, zain

hij knarsetandt over hem.

13De Heere lacht hem uit,

want Hij ziet dat zijn dag komt.

14De goddelozen hebben het zwaard getrokken cheth

en hun boog gespannen,

om de ellendige en de arme neer te vellen,

om af te slachten wie oprecht wandelen.37:14 wie oprecht wandelen - Letterlijk: wie oprecht van weg is.

15Hun zwaard zal in hun eigen hart dringen,

hun bogen zullen gebroken worden.

16Het weinige dat de rechtvaardige heeft, teth

is beter dan de overvloed van vele goddelozen.

17Want de armen van de goddelozen worden gebroken,

maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen.

18De HEERE kent de dagen van de oprechten, jod

hun erfelijk bezit zal voor eeuwig blijven.

19Zij worden niet beschaamd ten tijde van onheil,

in dagen van honger worden zij verzadigd.

20Maar de goddelozen komen om; kaph

de vijanden van de HEERE zijn als het kostbaarste van de lammeren:

zij verdwijnen, in rook zullen zij verdwijnen.

21De goddeloze leent en betaalt niet terug, lamed

maar de rechtvaardige ontfermt zich en geeft.

22Want wie door Hem zijn gezegend, zullen de aarde bezitten;

maar wie door Hem zijn vervloekt, worden uitgeroeid.

23De voetstappen van die man worden door de HEERE vastgezet, mem

Hij vindt vreugde in zijn weg.

24Als hij valt, wordt hij niet weggeworpen,

want de HEERE ondersteunt zijn hand.

25Ik ben jong geweest, ik ben ook oud geworden, nun

maar ik heb de rechtvaardige nooit verlaten gezien,

of zijn nageslacht op zoek naar brood.

26De hele dag ontfermt hij zich en leent uit,

en zijn nageslacht is tot zegen.

27Keer u af van het kwade, doe het goede samech

en bewoon de aarde voor eeuwig.

28Want de HEERE heeft het recht lief

en zal Zijn gunstelingen niet verlaten;

voor eeuwig worden zij bewaard,

maar het nageslacht van de goddelozen wordt uitgeroeid.

29De rechtvaardigen zullen de aarde bezitten

en voor eeuwig daarop wonen.

30De mond van de rechtvaardige brengt wijsheid tot uiting, pe

zijn tong spreekt het recht.

31Ps. 40:9; Jes. 51:7De wet van zijn God is in zijn hart;

zijn schreden wankelen niet.

32De goddeloze loert op de rechtvaardige tsade

en probeert hem te doden,

33maar de HEERE geeft hem niet over in zijn hand

en verklaart hem niet schuldig, wanneer hij geoordeeld wordt.

34Wacht op de HEERE koph

en houd u aan Zijn weg.

Dan zal Hij u verheffen om de aarde te bezitten;

u zult zien dat de goddelozen worden uitgeroeid.

35Ik heb een gewelddadige goddeloze gezien, resj

die zich wijd vertakte als een bladerrijke inheemse boom.

36Maar hij ging voorbij, en zie, hij was er niet meer;

ik zocht hem, maar hij was niet te vinden.

37Let op de vrome en zie naar de oprechte, sjin

want het einde van die man zal vrede zijn.

38Maar de overtreders worden tezamen weggevaagd,

het einde van de goddelozen wordt afgesneden.

39Maar het heil van de rechtvaardigen komt van de HEERE, taw

hun kracht ten tijde van benauwdheid.

40De HEERE zal hen helpen en hen bevrijden;

Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en hen verlossen,

want zij hebben tot Hem de toevlucht genomen.

37

Het geluk der goddelozen is schijn

1Een psalm van David. Aleph. Spr. 23:17. 24:1.Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen.

2Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen.

3Beth. Vertrouw op den HEERE, en doe het goede; bewoon de aarde, en voed u met getrouwigheid.

4En verlustig u in den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten.

5Gimel. Ps. 22:9. 55:23. Spr. 16:3. Matt. 6:25. Luk. 12:22. 1 Petr. 5:7.Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem; Hij zal het maken;

6En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als den middag.

7Daleth. Zwijg den HEERE, en verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene, wiens weg voorspoedig is; over een man, die listige aanslagen uitvoert.

8He. Laat af van toorn, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers niet, om kwaad te doen.

9Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten.

10Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen.

11De zachtmoedigen daarentegen zullen de Matt. 5:5.aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede.

12Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijn tanden.

13De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt.

14Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten, die oprecht van weg zijn.

15Maar hun zwaard zal in hunlieder hart gaan; en hun bogen zullen verbroken worden.

16Teth. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen.

17Want de armen der goddelozen zullen verbroken worden; maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen.

18Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten; en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven.

19Zij zullen niet beschaamd worden in den kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden.

20Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan, en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen.

21Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft.

22Want zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden.

23Mem. De gangen deszelven mans worden van den HEERE bevestigd; en Hij heeft lust aan zijn weg.

24Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand.

25Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood.

26Den gansen dag ontfermt hij zich, en leent; en zijn zaad is tot zegening.

27Samech. Wijk af van het kwade, en doe het goede, en woon in eeuwigheid.

28Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid.

29De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen.

30Pe. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt het recht.

31Ps. 40:9. Jes. 51:7.De wet zijns Gods is in zijn hart; zijn gangen zullen niet slibberen.

32Tsade. De goddeloze loert op den rechtvaardige, en zoekt hem te doden.

33Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand; en Hij verdoemt hem niet, als hij geoordeeld wordt.

34Koph. Wacht op den HEERE, en houd Zijn weg, en Hij zal u verhogen, om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult zien, dat de goddelozen worden uitgeroeid.

35Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom.

36Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden.

37Schin. Let op den vrome, en zie naar den oprechte; want het einde van dien man zal vrede zijn.

38Maar de overtreders worden te zamen verdelgd; het einde der goddelozen wordt uitgeroeid.

39Thau. Doch het heil der rechtvaardigen is van den HEERE; hun Sterkte ter tijd van benauwdheid.

40En de HEERE zal hen helpen, en zal hen bevrijden; Hij zal ze bevrijden van de goddelozen, en zal ze behouden; want zij betrouwen op Hem.