Romeinen 10
Romeinen 10
De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen
HSV

1Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël is gericht op hun zaligheid.

2Want ik getuig van hen dat Hand. 22:3; Rom. 9:31; Gal. 4:17zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht.

3Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen.

De gerechtigheid uit het geloof

4Matt. 5:17; Hand. 13:38; 2 Kor. 3:13; Gal. 3:24Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft.

5Want Mozes schrijft over de gerechtigheid die uit de wet is: Lev. 18:5; Ezech. 20:11; Gal. 3:12De mens die deze dingen gedaan heeft, zal daardoor leven.

6De gerechtigheid echter die uit het geloof is, spreekt aldus: Deut. 30:12Zeg niet in uw hart: Wie zal naar de hemel opklimmen? Dat is Christus naar beneden brengen.

7Of: Wie zal in de afgrond neerdalen? Dat is Christus uit de doden naar boven brengen.

8Maar wat zegt zij? Dicht bij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord van het geloof, dat wij prediken:

9Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden.

10Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid.

11Want de Schrift zegt: Ieder die Jes. 28:16; Rom. 9:33in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.

12Hand. 15:9; Rom. 3:22Er is immers geen enkel onderscheid tussen Jood en Griek. Want Een en dezelfde is Heere van allen en Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen.

13Joël 2:32; Hand. 2:21Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.

14Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Wie zij niet geloven? En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt?

15En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden? Zoals geschreven staat: Jes. 52:7; Nahum 1:15Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goede verkondigen!

16Maar zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest. Jesaja zegt namelijk: Jes. 53:1; Joh. 12:38Heere, wie heeft onze prediking10:16 prediking - Letterlijk: gehoor; zie ook vers 17. geloofd?

17Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God.

18Maar ik zeg: Hebben zij het dan echt niet gehoord? Zeker wel: Ps. 19:5Hun geluid is over heel de aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden van de wereld.

19Maar ik zeg: Heeft Israël het dan niet begrepen? Ten eerste is het Mozes die zegt: Deut. 32:21Ik zal u jaloers maken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken.

20En Jesaja durft het aan te zeggen: Jes. 65:1Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten, Ik heb Mij geopenbaard aan hen die naar Mij niet vroegen.

21Met het oog op Israël zegt Hij echter: Jes. 65:2Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.

10

Gods gerechtigheid door de Joden verworpen

1Broeders, de toegenegenheid mijns harten, en het gebed, dat ik tot God voor Israël doe, is tot hun zaligheid.

2Want ik geef hun getuigenis, dat zij Hand. 22:3. Rom. 9:31. Gal. 4:17.een ijver tot God hebben, maar niet met verstand.

3Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen.

4Matt. 5:17. Hand. 13:38. 2 Kor. 3:13. Gal. 3:24.Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft.

5Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid, die uit de wet is, zeggende: Lev. 18:5. Ezech. 20:11. Gal. 3:12.De mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven.

6Maar de rechtvaardigheid, die uit het geloof is, spreekt aldus: Deut. 30:12.Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen.

7Of, wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen.

8Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken.

9Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.

10Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.

11Want de Schrift zegt: Een iegelijk, die Jes. 28:16. Rom. 9:33.in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden.

12Hand. 15:9. Rom. 3:22.Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want éénzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen.

13Joël 2:32. Hand. 2:21.Want een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.

14Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt?

15En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Jes. 52:7. Nahum 1:15.Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen, dergenen, die het goede verkondigen!

16Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Jes. 53:1. Joh. 12:38.Heere, wie heeft onze prediking geloofd?

17Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.

18Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, Ps. 19:5.hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld.

19Maar ik zeg: Heeft Israël het niet verstaan? Mozes zegt eerst: Deut. 32:21.Ik zal ulieden tot jaloersheid verwekken door degenen, die geen volk zijn; door een onverstandig volk zal ik u tot toorn verwekken.

20En Jesaja verstout zich, en zegt: Jes. 65:1.Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen, die naar Mij niet vraagden.

21Maar tegen Israël zegt Hij: Jes. 65:2.Den gehelen dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.