Romeinen 11
Romeinen 11
De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen
HSV

Beloften voor Israël

1Ik zeg dan: Jer. 31:37Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! 2 Kor. 11:22; Filipp. 3:5Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.

2God heeft Zijn volk, dat Hij van tevoren kende, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift zegt in de geschiedenis van Elia, hoe hij God aanspreekt over Israël en zegt:

31 Kon. 19:10Heere, Uw profeten hebben zij gedood en Uw altaren afgebroken, en ik ben alleen overgebleven. Ook staan zij mij naar het leven.11:3 staan zij mij naar het leven - Letterlijk: zoeken zij mijn ziel.

4Maar wat zegt het Goddelijk antwoord tegen hem? 1 Kon. 19:18Ik heb voor Mijzelf nog zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben.

5Rom. 9:27Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel ontstaan, overeenkomstig de verkiezing van de genade.

6Deut. 9:4Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer.

7Wat dan? Rom. 9:31Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen en de anderen zijn verhard,

8zoals geschreven staat: Jes. 29:10God heeft hun een geest van diepe slaap gegeven, Jes. 6:9; Ezech. 12:2; Matt. 13:14; Mark. 4:12; Luk. 8:10; Joh. 12:40; Hand. 28:26ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot op de dag van heden.

9En David zegt: Ps. 69:23Laat hun tafel voor hen worden tot een strik, tot een valkuil, tot een struikelblok en tot vergelding.

10Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien en maak hun rug voor altijd krom.

11Ik zeg dan: Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden? Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken.

12Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent en hun verlies rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!

Wortel en takken

13Want tegen u, de heidenen, zeg ik: Hand. 9:15; 13:2; 22:21; Gal. 1:16; 2:8; Efez. 3:8; 1 Tim. 2:7; 2 Tim. 1:11Voor zover ik de apostel van de heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk,

14om daardoor zo mogelijk mijn verwanten wat betreft het vlees tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behouden.

15Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden?

16En als de eerstelingen heilig zijn, dan het deeg ook, en als de wortel heilig is, dan de takken ook.

17Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats11:17 in hun plaats- Letterlijk: in hen; of: tussen hen. bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel en de vettigheid Jer. 11:16van de olijfboom,

18beroem u dan niet tegenover de takken. En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u.

19U zult dan zeggen: De takken zijn afgerukt, opdat ik zou worden geënt.

20Dat is waar. Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees.

21Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart.

22Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, over u echter goedertierenheid, als u in de goedertierenheid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden.

232 Kor. 3:16En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.

24Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.

25Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, Luk. 21:24totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan.

26En zo zal heel Israël zalig worden, Ps. 14:7; Jes. 27:9; 59:20; Jer. 31:31,32,33,34; 2 Kor. 3:16; Hebr. 8:8; 10:16zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.

27En dit is het verbond van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen.

28Zij zijn weliswaar wat het Evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen.

29Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.

30Zoals ook u immers voorheen God ongehoorzaam was, maar nu ontferming verkregen hebt door hun ongehoorzaamheid,

31zo zijn ook zij nu ongehoorzaam geworden, opdat ook zij door de ontferming die u bewezen is, ontferming zouden verkrijgen.

32Gal. 3:22Want God heeft hen allen in hun ongehoorzaamheid opgesloten om Zich over allen te ontfermen.

Aanbidding

33O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, Ps. 36:7hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!

34Jes. 40:13; 1 Kor. 2:16Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?

35Job 41:2Of wie heeft Hem eerst iets gegeven en het zal hem vergolden worden?

36Spr. 16:4; 1 Kor. 8:6Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.

11

De toekomst van Israël

1Ik zeg dan: Jer. 31:37.Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; 2 Kor. 11:22. Filipp. 3:5.want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam Benjamin.

2God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij te voren gekend heeft. Of weet gij niet, wat de Schrift zegt van Elía, hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende:

31 Kon. 19:10.Heere! zij hebben Uw profeten gedood, en Uw altaren omgeworpen; en ik ben alleen overgebleven en zij zoeken mijn ziel.

4Maar wat zegt tot hem het Goddelijk antwoord? 1 Kon. 19:18.Ik heb Mijzelven nog zeven duizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben.

5Rom. 9:27.Alzo is er dan ook in dezen tegenwoordigen tijd een overblijfsel geworden, naar de verkiezing der genade.

6Deut. 9:4.En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer.

7Wat dan? Rom. 9:31.Hetgeen Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden.

8(Gelijk geschreven is: Jes. 29:10.God heeft hun gegeven een geest des diepen slaaps; Jes. 6:9. Ezech. 12:2. Matt. 13:14. Mark. 4:12. Luk. 8:10. Joh. 12:40. Hand. 28:26.ogen om niet te zien, en oren om niet te horen) tot op den huidigen dag.

9En David zegt: Ps. 69:23.Hun tafel worde tot een strik, en tot een val, en tot een aanstoot, en tot een vergelding voor hen.

10Dat hun ogen verduisterd worden, om niet te zien; en verkrom hun rug allen tijd.

11Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val is de zaligheid den heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken.

12En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!

13Want ik spreek tot u, heidenen, Hand. 9:15. 13:2. 22:21. Gal. 1:16. 2:8. Efez. 3:8. 1 Tim. 2:7. 2 Tim. 1:11.voor zoveel ik der heidenen apostel ben; ik maak mijn bediening heerlijk;

14Of ik enigszins mijn vlees tot jaloersheid verwekken, en enigen uit hen behouden mocht.

15Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?

16En indien de eerstelingen heilig zijn, zo is ook het deeg heilig, en indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig.

17En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid Jer. 11:16.des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden,

18Zo roem niet tegen de takken; en indien gij daartegen roemt, gij draagt den wortel niet, maar de wortel u.

19Gij zult dan zeggen: De takken zijn afgebroken, opdat ik zou ingeënt worden.

20Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees.

21Want is het, dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zie toe, dat Hij ook mogelijk u niet spare.

22Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God; de strengheid wel over degenen, die gevallen zijn, maar de goedertierenheid over u, indien gij in de goedertierenheid blijft; anderszins zult ook gij afgehouwen worden.

232 Kor. 3:16.Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden; want God is machtig om dezelve weder in te enten.

24Want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom, die van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom ingeënt; hoeveel te meer zullen deze, die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom geënt worden?

25Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt, bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, Luk. 21:24.totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn.

26En alzo zal geheel Israël zalig worden; Ps. 14:7. Jes. 27:9. 59:20. Jer. 31:31, 32, 33, 34. 2 Kor. 3:16. Hebr. 8:8. 10:16.gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.

27En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen.

28Zo zijn zij wel vijanden aangaande het Evangelie, om uwentwil, maar aangaande de verkiezing zijn zij beminden, om der vaderen wil;

29Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk.

30Want gelijkerwijs ook gijlieden eertijds Gode ongehoorzaam geweest zijt, maar nu barmhartigheid verkregen hebt door dezer ongehoorzaamheid;

31Alzo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geweest, opdat ook zij door uw barmhartigheid zouden barmhartigheid verkrijgen.

32Gal. 3:22.Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn.

Lofzang

33O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, Ps. 36:7.hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!

34Jes. 40:13. 1 Kor. 2:16.Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?

35Job 41:2.Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden?

36Spr. 16:4. 1 Kor. 8:6.Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.