Romeinen 13
De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen

HSV

De overheid als dienares van God

1Ieder Tit. 3:1; 1 Petr. 2:13mens13:1 ieder mens - Letterlijk: elke ziel. moet zich onderwerpen aan de gezagsdragers die over hem gesteld zijn, Spr. 8:15; Dan. 4:32want er is geen gezag dan van God, en de gezagsdragers die er zijn, zijn door God ingesteld,

2zodat hij die zich verzet tegen het gezag, tegen de instelling van God ingaat, en wie daartegen ingaan, zullen over zichzelf een oordeel halen.

3Want voor de overheid hoeft men niet te vrezen, wanneer men goede werken doet, maar wel als men kwade werken doet. Wilt u nu van het gezag niets te vrezen hebben, doe het goede en u zult er lof van ontvangen.

4Zij is immers Gods dienares, u ten goede. Als u echter kwaad doet, vrees dan, want zij draagt het zwaard niet zonder reden. Zij is namelijk Gods dienares, een wreekster tot straf voor hem die het kwade doet.

5Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen omwille van de straf, maar ook omwille van het geweten.

6Om die reden immers betaalt u ook belastingen. Het zijn namelijk dienaars van God, die juist daarmee voortdurend bezig zijn.

7Matt. 22:21Geef dus aan allen wat u verschuldigd bent: belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eer aan wie eer toekomt.

Liefde tot de naaste

8Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; Gal. 5:14; 1 Tim. 1:5want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld.

9Want dit: Ex. 20:13; Deut. 5:17; Matt. 19:18U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat, namelijk hierin: Lev. 19:18; Matt. 22:39; Mark. 12:31; Gal. 5:14; Jak. 2:8U zult uw naaste liefhebben als uzelf.

10De liefde doet de naaste geen kwaad. Daarom is de liefde de vervulling van de wet.

11En dit te meer, Efez. 5:14; 1 Thess. 5:6omdat wij het beslissende tijdstip kennen, namelijk dat de tijd reeds is aangebroken dat wij uit de slaap ontwaken. Want nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen.

121 Thess. 5:5De nacht is ver gevorderd en de dag is nabijgekomen. Kol. 3:8Laten wij dus de werken van de duisternis afleggen en de wapens van het licht aandoen.

13Laten wij, als op klaarlichte dag, Filipp. 4:8; 1 Thess. 4:12op een gepaste wijze wandelen, Luk. 21:34; 1 Thess. 5:6niet in zwelgpartijen en dronkenschappen, 1 Kor. 6:10; Efez. 5:5niet in slaapkamers en losbandigheden, Jak. 3:14niet in ruzie en afgunst.

14Gal. 3:27Maar bekleed u met de Heere Jezus Christus, 1 Petr. 2:11en verzorg het vlees niet om begeerten op te wekken.

13

Onderwerping aan de overheid

1Alle Tit. 3:1. 1 Petr. 2:13.ziel zij den machten, over haar gesteld, onderworpen; Spr. 8:15. Dan. 4:32.want er is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn van God geordineerd.

2Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie van God wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen.

3Want de oversten zijn niet tot een vreze den goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben;

4Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene, die kwaad doet.

5Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen om der straffe, maar ook om des gewetens wil.

6Want daarom betaalt gij ook schattingen; want zij zijn dienaars van God, in ditzelve geduriglijk bezig zijnde.

7Matt. 22:21.Zo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt; schatting, dien gij de schatting, tol, dien gij den tol, vreze, dien gij de vreze, eer, dien gij de eer schuldig zijt.

Vermaning tot naastenliefde

8Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; Gal. 5:14. 1 Tim. 1:5.want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld.

9Want dit: Ex. 20:13. Deut. 5:17. Matt. 19:18.Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren; en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: Lev. 19:18. Matt. 22:39. Mark. 12:31. Gal. 5:14. Jak. 2:8.Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven.

10De liefde doet den naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling der wet.

11En dit zeg ik te meer, Efez. 5:14. 1 Thess. 5:6.dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader, dan toen wij eerst geloofd hebben.

121 Thess. 5:5.De nacht is voorbijgegaan, en de dag is nabij gekomen. Kol. 3:8.Laat ons dan afleggen de werken der duisternis, en aandoen de wapenen des lichts.

13Laat ons, als in den dag, Filipp. 4:8. 1 Thess. 4:12.eerlijk wandelen; Luk. 21:34. 1 Thess. 5:6.niet in brasserijen en dronkenschappen, 1 Kor. 6:10. Efez. 5:5.niet in slaapkameren en ontuchtigheden, Jak. 3:14.niet in twist en nijdigheid;

14Gal. 3:27.Maar doet aan den Heere Jezus Christus, 1 Petr. 2:11.en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden.