Romeinen 14
Romeinen 14
De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen
HSV

Verdraagzaamheid

1Aanvaard dan wie zwak is in het geloof, maar niet om over meningsverschillen te strijden.

2De een gelooft wel dat hij alles eten mag, maar wie zwak is, eet plantaardig voedsel.

3Kol. 2:16Wie wel alles eet, moet hem niet minachten die niet alles eet. En wie niet alles eet, moet hem niet veroordelen die alles eet. God immers heeft hem aanvaard.

4Jak. 4:12Wie bent u, dat u de huisslaaf van een ander oordeelt? Of hij staat of valt, gaat alleen zijn eigen heer aan. Hij zal echter staande gehouden worden, want God is bij machte hem staande te houden.

5Gal. 4:10; Kol. 2:16De een acht de ene dag boven de andere dag, maar de ander acht al de dagen gelijk. Laat ieder in zijn eigen geest ten volle overtuigd zijn.

6Wie de dag in ere houdt, houdt hem in ere voor de Heere, en wie de dag niet in ere houdt, houdt hem niet in ere voor de Heere. Wie eet, eet voor de Heere, 1 Kor. 10:31; 1 Tim. 4:3want hij dankt God. En wie niet eet, eet niet voor de Heere, en ook hij dankt God.

72 Kor. 5:15; Gal. 2:20; 1 Thess. 5:10; 1 Petr. 4:2Niemand van ons leeft immers voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf.

8Want als wij leven, leven wij voor de Heere en als wij sterven, sterven wij voor de Heere. Of wij dan leven of sterven, wij zijn van de Heere.

9Want met dit doel is Christus ook gestorven en opgestaan en weer levend geworden, dat Hij zowel over doden als levenden zou heersen.

10U echter, wat oordeelt u uw broeder? Of ook u, wat minacht u uw broeder? Matt. 25:31; 2 Kor. 5:10Wij zullen immers allen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden.Andere Griekse manuscripten hebben hier “de rechterstoel van God”.

11Want er staat geschreven: Jes. 45:23; Filipp. 2:10Zo waar als Ik leef, zegt de Heere: Voor Mij zal elke knie zich buigen, en elke tong zal God belijden.

12Ps. 62:13; Jer. 17:10; 32:19; Matt. 16:27; Rom. 2:6; 1 Kor. 3:8; 2 Kor. 5:10; Gal. 6:5; Openb. 2:23; 22:12Zo zal dan nu ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God.

13Laten wij dan niet langer elkaar oordelen, maar oordeel liever dit: 1 Kor. 10:32; 2 Kor. 6:3de broeder geen aanstoot of oorzaak tot struikelen te geven.

14Matt. 15:11; Hand. 10:15; 1 Kor. 8:4; 1 Tim. 4:4Ik weet en ben ervan overtuigd in de Heere Jezus dat niets in zichzelf onrein is. Alleen voor hem die van mening is dat iets onrein is, voor die is het onrein.

15Maar als uw broeder om wat u eet bedroefd wordt, dan wandelt u niet meer naar de liefde. 1 Kor. 8:11Richt door uw eten niet hem te gronde voor wie Christus gestorven is.

16Laat dan het goede dat u bezit niet gelasterd worden.

171 Kor. 8:8Want het Koninkrijk van God bestaat niet uit eten en drinken, maar uit gerechtigheid en vrede en blijdschap in de Heilige Geest.

18Want wie Christus in deze dingen dient, is welbehaaglijk voor God en in achting bij de mensen.

19Laten wij dus najagen wat de vrede en de onderlinge opbouw bevordert.

20Breek niet om wat u eet het werk van God af. Tit. 1:15Alle dingen zijn wel rein, maar het is zondig voor hem die door wat hij eet aanstoot geeft.

211 Kor. 8:13Het is goed geen vlees te eten, geen wijn te drinken en niets te doen waaraan uw broeder aanstoot neemt, waarover hij struikelt of waarin hij zwak is.

22Hebt u geloof? Heb dat bij uzelf voor God. Zalig die zichzelf niet oordeelt in wat hem goeddunkt.

23Wie echter twijfelt als hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. Tit. 1:15En alles wat niet uit geloof is, is zonde.

14

Verdraagzaamheid jegens de zwakken in het geloof

1Dengene nu, die zwak is in het geloof, neemt aan, maar niet tot twistige samensprekingen.

2De een gelooft wel, dat men alles eten mag, maar die zwak is, eet moeskruiden.

3Kol. 2:16.Die daar eet, verachte hem niet, die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet, die daar eet; want God heeft hem aangenomen.

4Jak. 4:12.Wie zijt gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat, of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen.

5Gal. 4:10. Kol. 2:16.De een acht wel den enen dag boven den anderen dag; maar de ander acht al de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd.

6Die den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks den Heere, 1 Kor. 10:31. 1 Tim. 4:3.want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God.

72 Kor. 5:15. Gal. 2:20. 1 Thess. 5:10. 1 Petr. 4:2.Want niemand van ons leeft zichzelven, en niemand sterft zichzelven.

8Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.

9Want daartoe is Christus ook gestorven, en opgestaan, en weder levend geworden, opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou.

10Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Matt. 25:31. 2 Kor. 5:10.Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.

11Want er is geschreven: Jes. 45:23. Filipp. 2:10.Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God belijden.

12Ps. 62:13. Jer. 17:10. 32:19. Matt. 16:27. Rom. 2:6. 1 Kor. 3:8. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23. 22:12.Zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven.

13Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk, 1 Kor. 10:32. 2 Kor. 6:3.dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft.

14Matt. 15:11. Hand. 10:15. 1 Kor. 8:4. 1 Tim. 4:4.Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelven; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein.

15Maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer naar liefde. 1 Kor. 8:11.Verderf dien niet met uw spijze, voor welken Christus gestorven is.

16Dat dan uw goed niet gelasterd worde.

171 Kor. 8:8.Want het Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap, door den Heiligen Geest.

18Want die Christus in deze dingen dient, is Gode welbehagelijk, en aangenaam den mensen.

19Zo dan laat ons najagen, hetgeen tot den vrede, en hetgeen tot de stichting onder elkander dient.

20Verbreek het werk van God niet om der spijze wil. Tit. 1:15.Alle dingen zijn wel rein; maar het is kwaad den mens, die met aanstoot eet.

211 Kor. 8:13.Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot, of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is.

22Hebt gij geloof? hebt dat bij uzelven voor God. Zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt.

23Maar die twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet. Tit. 1:15.En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde.