Romeinen 4
Romeinen 4
De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen
HSV

Abraham door het geloof gerechtvaardigd

1Wat zullen wij dan zeggen Jes. 51:2dat Abraham, onze vader, wat het vlees betreft verkregen heeft?

2Immers, als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, heeft hij iets om zich op te beroemen, maar niet bij God.

3Want wat zegt de Schrift? Gen. 15:6; Gal. 3:6; Jak. 2:23En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend.

4Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is.

5Bij hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid.

6Zoals ook David de mens zalig spreekt aan wie God gerechtigheid toerekent, zonder werken:

7Ps. 32:1Welzalig zijn zij van wie de ongerechtigheden vergeven, en van wie de zonden bedekt zijn,

8welzalig is de man aan wie de Heere de zonde niet toerekent.

9Geldt deze zaligspreking nu alleen voor besneden mensen of ook voor onbesneden mensen?4:9-12 onbesneden - Letterlijk: de voorhuid. Wij zeggen immers dat aan Abraham het geloof gerekend is tot gerechtigheid.

10Hoe is het hem dan toegerekend? Toen hij besneden was of als een onbesnedene? Niet als besnedene, maar als onbesnedene!

11Gen. 17:11En hij heeft het teken van de besnijdenis ontvangen als een zegel van de gerechtigheid van het geloof dat hij had toen hij nog onbesneden was, opdat hij een vader zou zijn van allen die geloven, hoewel zij onbesneden zijn, opdat ook hun de gerechtigheid toegerekend zou worden;

12en om een vader te zijn van hen die besneden zijn, voor hen namelijk die niet alleen besneden zijn, maar die ook wandelen in de voetsporen van het geloof van onze vader Abraham dat hij had toen hij nog onbesneden was.

13Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof.

14Gal. 3:18Immers, als zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, is het geloof zonder inhoud geworden en is de belofte tenietgedaan.

15De wet brengt immers toorn teweeg, Joh. 15:22; Rom. 5:20; 7:8; Gal. 3:19want waar geen wet is, is ook geen overtreding.

16Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, Jes. 51:2die een vader is van ons allen,

17zoals geschreven staat: Gen. 17:4Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt. Dit was hij tegenover Hem in Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij er waren.

18En hij heeft tegen alles in gehoopt4:18 tegen alles in gehoopt - Letterlijk: op hoop tegen hoop. en geloofd dat hij een vader van vele volken zou worden, overeenkomstig wat gezegd was: Gen. 15:5; Hebr. 11:12Zo zal uw nageslacht zijn.

19En niet verzwakt in het geloof, heeft hij er niet op gelet dat zijn eigen lichaam reeds verstorven was – hij was ongeveer honderd jaar oud – en dat ook de moederschoot van Sara verstorven was.

20Joh. 8:56; Hebr. 11:11,18En hij heeft aan de belofte van God niet getwijfeld door ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God de eer gaf.

21Ps. 115:3Hij was er ten volle van overtuigd dat God ook machtig was te doen wat beloofd was.

22Daarom ook is het hem tot gerechtigheid gerekend.

23Rom. 15:4Nu is het niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem toegerekend is,

24maar ook ter wille van ons, aan wie het zal worden toegerekend, aan ons namelijk die geloven in Hem Die Jezus, onze Heere, uit de doden opgewekt heeft,

25Die om onze overtredingen is overgeleverd, en opgewekt om onze rechtvaardiging.

4

Abraham gerechtvaardigd door zijn geloof

1Wat zullen wij dan zeggen, Jes. 51:2.dat Abraham, onze vader, verkregen heeft naar het vlees?

2Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, zo heeft hij roem, maar niet bij God.

3Want wat zegt de Schrift? Gen. 15:6. Gal. 3:6. Jak. 2:23.En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid.

4Nu dengene, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld.

5Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.

6Gelijk ook David den mens zalig spreekt, welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken;

7Zeggende: Ps. 32:1.Zalig zijn zij, welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn;

8Zalig is de man, welken de Heere de zonden niet toerekent.

9Deze zaligspreking dan, is die alleen over de besnijdenis, of ook over de voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid.

10Hoe is het hem dan toegerekend? Als hij in de besnijdenis was, of in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid.

11Gen. 17:11.En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde;

12En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was.

13Want de belofte is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs.

14Gal. 3:18.Want indien degenen, die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, zo is het geloof ijdel geworden, en de beloftenis te niet gedaan.

15Want de wet werkt toorn; Joh. 15:22. Rom. 5:20. 7:8. Gal. 3:19.want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding.

16Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zij; ten einde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof Abrahams is, Jes. 51:2.welke een vader is van ons allen;

17(Gelijk geschreven staat: Gen. 17:4.Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld) voor Hem, aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren;

18Welke tegen hoop op hoop geloofd heeft, dat hij zou worden een vader van vele volken; volgens hetgeen gezegd was: Gen. 15:5. Hebr. 11:12.Alzo zal uw zaad wezen.

19En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook dat de moeder in Sara verstorven was.

20Joh. 8:56. Hebr. 11:11, 18.En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer;

21Ps. 115:3.En ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen.

22Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend.

23Rom. 15:4.Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is;

24Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen, die geloven in Hem, Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft;

25Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.