Vriendschap en goedheid
1Een zelfzuchtige jaagt18:1 jaagt - Letterlijk: zoekt. naar zijn eigen verlangen,
hij barst los tegen alle wijsheid.
2Een dwaas vindt geen vreugde in inzicht,
maar alleen in het blootgeven van zijn hart.
3Waar een goddeloze binnenkomt, komt ook verachting,
en met schande komt ook smaad.
4De woorden uit de mond van een man zijn diepe wateren,
de bron van wijsheid is een overvloeiende beek.
5Lev. 19:15; Deut. 1:17; 16:19; Spr. 24:23Het is niet goed een goddeloze voor te trekken18:5 een goddeloze voor te trekken - Letterlijk: gezichten van goddelozen te verheffen.
en het recht van een rechtvaardige te buigen in het gericht.
6De lippen van een dwaas komen terecht in onenigheid,
zijn mond roept om slagen.
7De mond van een dwaas Spr. 10:14; 13:3is zijn ondergang,
zijn lippen zijn een Spr. 12:13valstrik voor hemzelf.
8Spr. 26:22De woorden van een lasteraar zijn als lekkernijen,
die dalen af in de schuilhoeken van zijn binnenste.18:8 de schuilhoeken van zijn binnenste - Letterlijk: de binnenkamers van de buik.
9Ja, wie zich slap opstelt in zijn werk,
die is een broeder van een aartsvernieler.18:9 een aartsvernieler - Letterlijk: een heer van vernieling.
10De Naam van de HEERE 2 Sam. 22:51; Ps. 18:3; 61:4; Spr. 29:25is een sterke toren,
een rechtvaardige snelt daarheen en wordt in een veilige vesting gezet.
11Spr. 10:15Het bezit van een rijke is zijn sterke stad,
als een hoge muur, in zijn verbeelding.
12Spr. 11:2; 16:18Vóór de ondergang verheft zich het mensenhart,
Spr. 15:33maar nederigheid gaat vóór de eer.
13Wie antwoordt voordat hij geluisterd heeft,
het is hem tot dwaasheid en schande.
14Iemands geestkracht zal hem in zijn ziekte steunen,
maar een neerslachtige geest, wie kan die opbeuren?
15Het hart van verstandigen verwerft kennis,
en het oor van wijzen zoekt kennis.
16De gift van een mens maakt ruimte voor hem,
en leidt hem in de tegenwoordigheid van groten.
17Wie de eerste is in zijn rechtszaak, lijkt rechtvaardig te zijn,
Spr. 25:8maar dan komt zijn naaste en doorgrondt hem.
18Het lot doet geschillen ophouden,
en maakt scheiding tussen de machtigen.
19Een broeder wie onrecht is aangedaan, is erger dan een sterke stad,
en ruzies zijn als een grendel van een vesting.
20Spr. 12:14; 13:2Van de vrucht van iemands mond wordt zijn buik verzadigd,
hij wordt verzadigd van de opbrengst van zijn lippen.
21Dood en leven zijn in de macht van de Spr. 21:23; Jak. 3:2tong,
wie hem liefheeft, zal de vrucht ervan eten.
22Spr. 19:14Wie een vrouw gevonden heeft, heeft iets goeds gevonden,
en de goedgunstigheid van de HEERE verkregen.
23Een arme spreekt met smeekbeden,
maar een rijke antwoordt harde dingen.
24Een man die vrienden heeft, kan het slecht vergaan,
maar soms is er een echte vriend Spr. 17:17die meer toegewijd is dan een broer.
18
Vriendschap en goedheid
1Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid.
2De zot heeft geen lust aan verstandigheid, maar daarin, dat zijn hart zich ontdekt.
3Als de goddeloze komt, komt ook de verachting en met schande versmaadheid.
4De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren; en de springader der wijsheid is een uitstortende beek.
5Lev. 19:15. Deut. 1:17. 16:19. Spr. 24:23.Het is niet goed, het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen.
6De lippen des zots komen in twist, en zijn mond roept naar slagen.
7De mond des zots Spr. 10:14. 13:3.is hemzelven een verstoring, en zijn lippen een Spr. 12:13.strik zijner ziel.
8Spr. 26:22.De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks.
9Ook die zich slap aanstelt in zijn werk, die is een broeder van een doorbrenger.
10De Naam des HEEREN is 2 Sam. 22:51. Ps. 18:3. 61:4. Spr. 29:25.een Sterke Toren; de rechtvaardige zal daarhenen lopen, en in een Hoog Vertrek gesteld worden.
11Spr. 10:15.Des rijken goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven muur in zijn inbeelding.
12Spr. 11:2. 16:18.Vóór de verbreking zal des mensen hart zich verheffen; Spr. 15:33.en de nederigheid gaat vóór de eer.
13Die antwoord geeft, eer hij zal gehoord hebben, dat is hem dwaasheid en schande.
14De geest eens mans zal zijn krankheid ondersteunen; maar een verslagen geest, wie zal dien opheffen?
15Het hart des verstandigen bekomt wetenschap, en het oor der wijzen zoekt wetenschap.
16De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten.
17Die de eerste is in zijn twistzaak, schijnt rechtvaardig te zijn; Spr. 25:8.maar zijn naaste komt, en hij onderzoekt hem.
18Het lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen machtigen.
19Een broeder is wederspanniger dan een sterke stad; en de geschillen zijn als een grendel van een paleis.
20Spr. 12:14. 13:2.Van de vrucht van ieders mond zal zijn buik verzadigd worden; hij zal verzadigd worden van de inkomst zijner lippen.
21Dood en leven zijn in het geweld der Spr. 21:23. Jak. 3:2.tong; en een ieder, die ze liefheeft, zal haar vrucht eten.
22Spr. 19:14.Die een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE.
23De arme spreekt smekingen; maar de rijke antwoordt harde dingen.
24Een man, die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden; want er is een liefhebber, Spr. 17:17.die meer aankleeft dan een broeder.