De zegen van de godsvrucht
1Mijn zoon, vergeet mijn onderricht niet,
en laat je hart mijn geboden in acht nemen,
2Deut. 8:1; 30:20want lengte van dagen en jaren van leven
en vrede zullen ze voor jou vermeerderen.
3Mogen goedertierenheid en trouw jou niet verlaten.
Ex. 13:9; Deut. 6:8Bind ze om je hals, schrijf ze op de tafel van je hart,
4vind gunst en goed verstand
in de ogen van God en mens.
5Vertrouw op de HEERE met heel je hart,
en steun op je eigen inzicht niet.
61 Kron. 28:9Ken Hem in al je wegen,
dan zal Híj je paden rechtmaken.
7Rom. 12:16Wees niet wijs in je eigen ogen:
vrees de HEERE en keer je af van het kwade.
8Het zal een medicijn zijn voor je navel
en verfrissing voor je beenderen.
9Ex. 23:19; 34:26; Deut. 26:2 enz.; Mal. 3:10; Luk. 14:13Vereer de HEERE met je bezit,
met de eerstelingen van heel je opbrengst,
10Deut. 28:8dan zullen je schuren gevuld worden met overvloed
en je perskuipen overlopen3:10 overlopen - Letterlijk: openbreken. van nieuwe wijn.
11Job 5:17; Hebr. 12:5Mijn zoon, verwerp de vermaning van de HEERE niet
en heb geen afkeer van Zijn bestraffing.
12Openb. 3:19Want de HEERE straft wie Hij liefheeft,
zoals een vader doet met de zoon die hij goedgezind is.
13Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt,
14Job 28:15; Ps. 19:11; Spr. 8:11,19; 16:16want haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver
en haar inkomen beter dan bewerkt goud,
15Spr. 8:11zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken.
16Lengte van dagen is in haar rechterhand,
in haar linkerhand zijn rijkdom en eer.
17Haar wegen zijn lieflijke wegen,
al haar paden zijn vrede.
18Zij is een boom des levens voor wie haar vastgrijpen:
wie haar vasthouden, zijn gelukkig te prijzen.
19De HEERE heeft de aarde met wijsheid gegrondvest,
de hemel met inzicht gevestigd.
20Door Zijn kennis hebben de diepe wateren zich Gen. 1:9,10een weg gebaand,
en druipen de wolken van dauw.
21Mijn zoon, laat ze niet wijken van je ogen:
neem wijsheid en bedachtzaamheid in acht.
22Zij zullen leven zijn voor je ziel,
een sieraad voor je hals.
23Dan zul je je weg Ps. 37:24; 91:11,12onbezorgd gaan
en je voet niet stoten.
24Lev. 26:6; Job 11:19; Ps. 3:6; 4:9; 91:5,6Als je neerligt, zul je niet angstig zijn,
je zult neerliggen en je slaap zal aangenaam zijn.
25Wees niet bevreesd voor plotselinge angst
of voor verwoesting door goddelozen, als die komt,
26want de HEERE is je hoop,
Hij zal je voet bewaren voor gevangenschap.
27Onthoud het goede niet aan wie er recht op hebben3:27 wie er recht op hebben - Letterlijk: zijn bezitters.
als het binnen je macht ligt3:27 het binnen je macht ligt - Letterlijk: het in de macht van je hand is. dat te doen.
28Zeg niet tegen je naaste: Ga heen en kom nog eens terug
en morgen zal ik het geven, terwijl het bij jou is.
29Smeed geen kwaad tegen je naaste,
terwijl hij onbezorgd bij jou woont.
30Klaag een mens niet zonder reden aan
als hij jou geen kwaad heeft gedaan.
31Ps. 37:1; 73:3; Spr. 23:17Wees niet jaloers op een man van geweld
en verkies geen van zijn wegen,
32want wie afwijkt van de rechte weg is voor de HEERE een gruwel,
maar met de oprechten gaat Hij Ps. 25:14vertrouwelijk om.
33Lev. 26:14 enz.; Deut. 28:15 enz.; Mal. 2:2De vloek van de HEERE rust op het huis van de goddeloze,
maar de woning van de rechtvaardigen zal Hij zegenen.
34Jak. 4:6; 1 Petr. 5:5De spotters zal Híj wel bespotten,
maar zachtmoedigen zal Hij genade geven.
35Wijzen zullen eer ontvangen,
maar dwazen laden schande op zich.
3
De zegen der godsvrucht
1Mijn zoon! vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden.
2Deut. 8:1. 30:20.Want langheid van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen.
3Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; Ex. 13:9. Deut. 6:8.en bind ze aan uw hals, schrijf ze op de tafel uws harten.
4En vind gunst en goed verstand, in de ogen Gods en der mensen.
5Vertrouw op den HEERE met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet.
61 Kron. 28:9.Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken.
7Rom. 12:16.Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE, en wijk van het kwade.
8Het zal een medicijn voor uw navel zijn, en een bevochtiging voor uw beenderen.
9Ex. 23:19. 34:26. Deut. 26:2 enz. Mal. 3:10. Luk. 14:13.Vereer den HEERE van uw goed, en van de eerstelingen al uwer inkomsten;
10Deut. 28:8.Zo zullen uw schuren met overvloed vervuld worden, en uw perskuipen van most overlopen.
11Job 5:17. Hebr. 12:5.Mijn zoon! verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding;
12Openb. 3:19.Want de HEERE kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon, in denwelken hij een welbehagen heeft.
13Welgelukzalig is de mens, die wijsheid vindt, en de mens, die verstandigheid voortbrengt!
14Job 28:15. Ps. 19:11. Spr. 8:11, 19. 16:16.Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud.
15Spr. 8:11.Zij is kostelijker dan robijnen; en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken.
16Langheid der dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer.
17Haar wegen zijn wegen der liefelijkheid, en al haar paden vrede.
18Zij is een boom des levens dengenen, die ze aangrijpen, en elkeen, die ze vasthoudt, wordt gelukzalig.
19De HEERE heeft de aarde door wijsheid gegrond, de hemelen door verstandigheid bereid.
20Door Zijn wetenschap zijn de afgronden Gen. 1:9, 10.gekloofd, en de wolken druipen dauw.
21Mijn zoon! laat ze niet afwijken van uw ogen; bewaar de bestendige wijsheid en bedachtzaamheid.
22Want zij zullen het leven voor uw ziel zijn, en een aangenaamheid voor uw hals.
23Dan zult gij uw weg Ps. 37:24. 91:11, 12.zeker wandelen, en gij zult uw voet niet stoten.
24Lev. 6:26. Job 11:19. Ps. 3:6. 4:9. 91:5, 6.Zo gij nederligt, zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en uw slaap zal zoet wezen.
25Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen, als zij komt.
26Want de HEERE zal met uw hoop wezen, en Hij zal uw voet bewaren van gevangen te worden.
27Onthoud het goed van zijn meesters niet, als het in het vermogen uwer hand is te doen.
28Zeg niet tot uw naaste: Ga heen, en kom weder, en morgen zal ik geven, dewijl het bij u is.
29Smeed geen kwaad tegen uw naaste, aangezien hij met vertrouwen bij u woont.
30Twist met een mens niet zonder oorzaak, zo hij u geen kwaad gedaan heeft.
31Ps. 37:1. 73:3. Spr. 23:17.Zijt niet nijdig over een man des gewelds, en verkies geen van zijn wegen.
32Want de afwijker is den HEERE een gruwel; maar Zijn Ps. 25:14.verborgenheid is met den oprechte.
33Lev. 26:14 enz. Deut. 28:15 enz. Mal. 2:2.De vloek des HEEREN is in het huis des goddelozen; maar de woning der rechtvaardigen zal Hij zegenen.
34Zekerlijk, de Jak. 4:6. 1 Petr. 5:5.spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij genade geven.
35De wijzen zullen eer beërven; maar elk een der zotten neemt schande op zich.