De Wijsheid spreekt
1Roept Spr. 1:20,21Wijsheid niet
en laat Inzicht Haar stem niet klinken?
2Op de top van hoogten, langs de weg,
op een kruispunt van paden, staat Zij.
3Terzijde van de poorten, voor aan8:3 voor aan - Letterlijk: aan de mond van. de stad,
bij de ingang van de deuren, roept Zij luid:
4Tot u, mannen, roep Ik
en Mijn stem klinkt tot de mensenkinderen.
5Onverstandigen, begrijp met schranderheid
en dwazen, begrijp met verstand.8:5 verstand - Letterlijk: een hart.
6Luister, want Ik zal vorstelijke dingen spreken,
het openen van Mijn lippen brengt wat billijk is.
7Ja, Mijn gehemelte zal waarheid tot uiting brengen:
goddeloosheid is voor Mijn lippen een gruwel.
8Alle woorden uit Mijn mond zijn in gerechtigheid gesproken,
er is niets verdraaids of slinks in.
9Ze zijn alle oprecht voor ieder die begrijpt,
juist voor hen die kennis willen vinden.
10Neem Mijn vermaning aan en niet zilver,
want kennis is verkieslijker dan bewerkt goud.
11Job 28:15; Ps. 19:11; Spr. 3:14,15; 16:16Want wijsheid is beter dan robijnen,
en al uw wensen zijn er niet mee te vergelijken.
12Ik, Wijsheid, Ik woon bij schranderheid
en vind kennis door alle bedachtzaamheid.
13De vreze des HEEREN is het kwade te haten;
hoogmoed, trots en de verkeerde weg
en een mond vol verderfelijke dingen haat Ik.
14Bij Mij is raad en wijsheid.
Ik ben Inzicht, bij Mij is kracht.
15Door Mij regeren koningen,
verordenen vorsten gerechtigheid.
16Door Mij heersen vorsten,
en edelen, alle rechters op aarde.
17Ik heb lief wie Mij liefhebben,
en wie Mij ernstig zoeken, zullen Mij vinden.
18Spr. 3:16Rijkdom en eer is er bij Mij,
duurzaam bezit en gerechtigheid.
19Spr. 3:14Mijn vrucht is beter dan bewerkt goud en dan zuiver goud,
Mijn opbrengst beter dan het beste zilver.
20Ik loop op het pad van de gerechtigheid,
midden op de paden van het recht,
21om wie Mij liefhebben, in erfelijk bezit te laten nemen wat er is,
en Ik zal hun schatkamers vullen.
De Wijsheid is eeuwig
22De HEERE bezat Mij aan het begin van Zijn weg,
al vóór Zijn werken, van oudsher.
23Van eeuwigheid af ben Ik gezalfd geweest,
vanaf het Joh. 1:1begin, vanaf de tijden voordat de aarde er was.
24Toen er nog geen diepe wateren waren, was Ik geboren,
toen er nog geen bronnen waren, zwaar van water.
25Voordat de bergen waren verzonken,
vóór de heuvels, werd Ik geboren.
26Hij had de aarde en de velden nog niet gemaakt,
evenmin het begin van de stofjes van de wereld.
27Toen Hij de hemel gereedmaakte, was Ik daar,
Job 26:10toen Hij een cirkel trok over het oppervlak van de watervloed,
28toen Hij de wolken daarboven sterk maakte,
Hij Gen. 7:11de bronnen van de watervloed versterkte,
29toen Hij voor de zee zijn plaats8:29 zijn plaats - Letterlijk: zijn verordening. bepaalde,
zodat het water Gen. 1:9,10; Job 38:10,11; Ps. 104:9Zijn bevel niet zou overtreden,
toen Hij de fundamenten van de aarde verordende,
30was Ik bij Hem, Zijn Lievelingskind,
Ik was dag aan dag Zijn bron van blijdschap,
Joh. 5:17te allen tijde spelend voor Zijn aangezicht,
31al spelend in de wereld van Zijn aardrijk.
Mijn bron van blijdschap vond Ik bij de mensenkinderen.
32Nu dan, kinderen, luister naar Mij:
Ps. 119:1,2; 128:1; Luk. 11:28Welzalig zijn zij die Mijn wegen in acht nemen.
33Luister naar vermaning en word wijs,
verwerp die niet.
34Welzalig is de mens die naar Mij luistert,
door dag aan dag te waken aan Mijn poorten,
door Mijn deurposten te bewaken.
35Want wie Mij vindt, vindt het leven
Spr. 12:2en verkrijgt de goedgunstigheid van de HEERE.
36Wie echter tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan.
Allen die Mij haten, hebben de dood lief.
8
Uitnemendheid der Wijsheid
1Roept Spr. 1:20, 21.de Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid Haar stem?
2Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;
3Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid:
4Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen.
5Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten! verstaat met het hart.
6Hoort, want Ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.
7Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel.
8Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in.
9Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.
10Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud.
11Job 28:15. Ps. 19:11. Spr. 3:14, 15. 16:16.Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.
12Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.
13De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.
14Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte.
15Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.
16Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde.
17Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.
18Spr. 3:16.Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid.
19Spr. 3:14.Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver.
20Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;
21Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beërven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.
De Wijsheid is eeuwig
22De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan.
23Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den Joh. 1:1.aanvang, van de oudheden der aarde aan.
24Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;
25Aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was Ik geboren.
26Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch den aanvang van de stofjes der wereld.
27Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; Job 26:10.toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;
28Toen Hij de opperwolken van boven vestigde; toen Hij Gen. 7:11.de fonteinen des afgronds vastmaakte;
29Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Gen. 1:9, 10. Job 38:10, 11. Ps. 104:9.Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;
30Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, Joh. 5:17.te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;
31Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.
32Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want Ps. 119:1, 2. 128:1. Luk. 11:28.welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren.
33Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt die niet.
34Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.
35Want die Mij vindt, vindt het leven, Spr. 12:2.en trekt een welgevallen van den HEERE.
36Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.