Bestraffing voor de omringende volken
1Een last,9:1 Een last - Dat wil zeggen: een woord van God dat de profeet als een last is opgelegd. het woord van de HEERE in het land Chadrach.
Damascus zal zijn rustplaats zijn,
want de HEERE heeft oog voor mensen,
net als voor al de stammen van Israël,
2en ook voor Hamath, dat eraan grenst,
en voor Tyrus en Sidon, al zijn zij nog zo wijs.
3Tyrus heeft voor zichzelf een vestingwal gebouwd,
zilver opgehoopt als stof,
en bewerkt goud als slijk op straat.
4Zie, de Heere zal het in bezit nemen,
Hij zal zijn vesting in de zee verslaan,
zelf zal het door vuur verteerd worden.
5Askelon zal het zien en bevreesd zijn,
evenals Gaza, en het zal hevig beven,
ook Ekron, omdat zijn verwachting wordt beschaamd.
De koning zal uit Gaza verdwijnen
en Askelon zal onbewoond zijn.
6De bastaard zal in Asdod wonen;
Ik zal de trots van de Filistijnen uitroeien.
7Ik zal zijn bloed uit zijn mond verwijderen,
zijn afschuwelijke dingen van tussen zijn tanden.
Ook híj zal overblijven voor onze God.
Hij zal zijn als een leider in Juda,
en Ekron als een Jebusiet.
8Ik zal Mij als een wacht rond Mijn huis legeren,
vanwege het leger dat heen en weer trekt,
zodat geen onderdrukker meer tegen hen optrekt.
Nu heb Ik het immers met eigen ogen gezien!
De Koning van Sion komt
9Verheug u zeer, dochter van Sion!
Juich, dochter van Jeruzalem!
Zie, uw Koning zal tot u komen,
rechtvaardig, en Hij is een Heiland,
arm, en rijdend op een ezel,
op een ezelsveulen, het jong van een ezelin.
10Ik zal de strijdwagens uit Efraïm wegnemen,
en de paarden uit Jeruzalem.
De strijdboog zal weggenomen worden.
Hij zal vrede verkondigen aan de heidenvolken.
Zijn heerschappij zal zijn van zee tot zee,
van de rivier de Eufraat tot aan de einden der aarde.
11Wat u aangaat, vanwege Matt. 26:28; Luk. 22:20; Rom. 9:3,4; 11:25,26,27; 1 Kor. 11:25; Hebr. 9:19,20,21het bloed van uw verbond
heb Ik uw gevangenen vrijgelaten uit de put
waar geen water in is.
12Keer terug naar de burcht,
u, gevangenen die hoop hebt!
Ook heden verkondig Ik: Ik zal u dubbel vergoeden,
13als Ik Mij Juda zal hebben gespannen,
en Ik Efraïm op de boog zal hebben gelegd,9:13 gelegd - Letterlijk: gevuld.
en Ik uw zonen, Sion, zal hebben opgezet
tegen uw zonen, Griekenland,
en Ik u gemaakt zal hebben als het zwaard van een held.
14De HEERE zal boven hen verschijnen:
Nahum 2:4als een bliksem zal Zijn pijl uitschieten.
De Heere HEERE zal op de bazuin blazen,
en Hij zal optrekken in zuiderstormen.
15De HEERE van de legermachten zal hen beschermen;
zij zullen eten en de slingerstenen vertrappen,
zij zullen drinken en feestgedruis maken als van wijn,
zij zullen vol worden als het sprengbekken,
als de hoeken van het altaar.
16Op die dag zal de HEERE, hun God, hen verlossen,
als de kudde van Zijn volk,
want als edelstenen in een diadeem
zullen zij schitteren in Zijn land,9:16 schitteren in Zijn land - Letterlijk: wapperen (als een banier) over Zijn land.In de SV vinden we hier het woord “kroon”. Er worden in de grondtekst echter verschillende grondwoorden gebruikt die in de SV overal met “kroon” zijn vertaald. In de HSV is geprobeerd de verschillende woorden van elkaar te onderscheiden, vandaar dat de lezer soms “kroon” tegenkomt en soms “diadeem”.
17want hoe groot is Zijn geluk,
en hoe groot Zijn schoonheid!
Het koren zal de mond van de jongemannen,
en de nieuwe wijn die van de meisjes doen overlopen.
9
Kastijding van verschillende volken
1De last van het woord des HEEREN over het land Chadrach en Damaskus, deszelfs rust; want de HEERE heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen Israëls.
2En ook zal Hij Hamath met hetzelve bepalen; Tyrus en Sidon, hoewel zij zeer wijs is;
3En Tyrus zich sterkten gebouwd heeft, en zilver verzameld heeft als stof, en fijn goud als slijk der straten;
4Ziet, de Heere zal haar uit het bezit stoten, en Hij zal haar vesting in de zee verslaan; en zij zal met vuur verteerd worden.
5Askelon zal het zien, en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen, waar zij op zagen, hen heeft te schande gemaakt; en de koning van Gaza zal vergaan, en Askelon zal niet bewoond worden.
6En de bastaard zal te Asdod wonen, en Ik zal den hoogmoed der Filistijnen uitroeien.
7En Ik zal zijn bloed uit zijn mond wegdoen, en zijn verfoeiselen van tussen zijn tanden; alzo zal hij ook onzen God overblijven; ja, hij zal zijn als een vorst in Juda, en Ekron als de Jebusiet.
8En Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren, vanwege het heirleger, vanwege den doorgaande, en vanwege den wederkerende, opdat de drijver niet meer door hen doorga; want nu heb Ik het met Mijn ogen aangezien.
9Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.
10En Ik zal de wagens uit Efraïm uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij zal den heidenen vrede spreken; en Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde.
11U ook aangaande, o Sion! door Matt. 26:28. 1 Kor. 11:25. Hebr. 9:19, 20, 21.het bloed uws verbonds, heb Ik uw gebondenen uit den kuil, daar geen water in is, uitgelaten.
12Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij gebondenen, die daar hoopt! ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven;
13Als Ik Mij Juda zal gespannen, en Ik Efraïm den boog zal gevuld hebben; en Ik uw kinderen, o Sion! zal verwekt hebben tegen uw kinderen, o Griekenland! en u gesteld zal hebben als het zwaard van een held.
14En de HEERE zal over henlieden verschijnen, en Zijn pijlen zullen uitvaren Nahum 2:4.als een bliksem; en de Heere HEERE zal met de bazuin blazen, en Hij zal voorttreden met stormen uit het zuiden.
15De HEERE der heirscharen zal hen beschutten, en zij zullen eten, nadat zij de slingerstenen zullen ten ondergebracht hebben; zij zullen ook drinken, en een gedruis maken als de wijn; en zij zullen vervuld worden, gelijk het bekken, gelijk de hoeken des altaars.
16En de HEERE, hun God, zal ze te dien dage behouden, als zijnde de kudde Zijns volks; want gekroonde stenen zullen in Zijn land, als een banier, opgericht worden.
17Want hoe groot zal zijn goed wezen en hoe groot zal zijn schoonheid wezen! Het koren zal de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen sprekende maken.