Het achtste visioen: de vier wagens
1Opnieuw sloeg ik mijn ogen op en zag, en zie, vier wagens kwamen tevoorschijn tussen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper.
2De eerste wagen had rode paarden, de tweede wagen zwarte paarden,
3de derde wagen witte paarden en de vierde wagen sterke, gevlekte paarden.
4Ik nam het woord en zei tegen de Engel Die met mij sprak: Wat betekenen deze wagens, mijn Heere?
5Daarop antwoordde de Engel en zei tegen mij: Dat zijn de vier winden van de hemel, die eropuit trekken van de plaats waar zij voor de Heere van heel de aarde hebben gestaan.
6Die de zwarte paarden hebben, trekken uit naar het land van het noorden; de witte paarden trekken uit, hen achterna, en de gevlekte trekken uit naar het land van het zuiden.
7En de sterke paarden trokken uit en wilden het land doorgaan, want Hij had gezegd: Ga, ga het land door. Toen gingen zij het land door.
8Vervolgens riep Hij mij en sprak tot mij: Zie, zij die zijn uitgetrokken naar het land van het noorden, hebben Mijn geest doen rusten in het land van het noorden.
De kroon voor Jozua. De belofte van de Spruit
9Het woord van de HEERE kwam tot mij:
10Neem van de ballingen, van Cheldaï, Tobia en Jedaja, gaven in ontvangst. En u moet op die dag zelf komen en het huis van Josia, de zoon van Zefanja, binnengaan, waar die mannen uit Babel naartoe gekomen zijn.
11Neem zilver en goud en maak kronen, en zet die op het hoofd van de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak,
12en zeg tegen hem: Zo zegt de HEERE van de legermachten:
Zie, een Man – Zijn Naam is SPRUIT –
zal uit Zijn plaats opkomen,
en Hij zal de tempel van de HEERE bouwen.
13Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen,
Híj zal met majesteit bekleed zijn,
Hij zal zitten en heersen op Zijn troon.
Hij zal Priester zijn op Zijn troon;
tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden.In de SV vinden we hier de woorden “raad des vredes”. Critici vinden dat zo een kernbegrip uit de geloofsleer verdwijnt. Toch zijn er redenen genoeg om tot wijziging over te gaan. Het woord “raad” wordt in deze zinsconstructie door de meeste mensen gelezen als (1) een verwijzing naar een groep mensen (denk aan een gemeenteraad of kerkenraad) of als (2) advies. Geen van beide interpretaties is hier niet van toepassing, want het gaat hier om de activiteit van het beraadslagen. Het meer hedendaagse “beraad” geeft veel beter weer waar het in dit vers om gaat. De stap van “beraad des vredes” naar “vredesberaad” is taalkundig gezien uiterst klein en levert veel beter Nederlands op.
14En de kronen zullen voor Chelem, Tobia, Jedaja en Chen, de zoon van Zefanja, tot een gedachtenis in de tempel van de HEERE zijn.
15Men zal van verre komen en bouwen aan de tempel van de HEERE. Dan zult u weten dat de HEERE van de legermachten mij tot u gezonden heeft. Dit zal gebeuren als u aandachtig zult luisteren naar de stem van de HEERE, uw God.
6
Het gezicht der vier wagens
1En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, vier wagens gingen er uit van tussen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper.
2Aan den eersten wagen waren rode paarden; en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden.
3En aan den derden wagen witte paarden; en aan den vierden wagen hagelvlekkige paarden, die sterk waren.
4En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze, mijn Heere?
5En de Engel antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels, uitgaande van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde.
6Aan welken wagen de zwarte paarden zijn, die paarden gaan uit naar het Noorderland; en de witte gaan uit, dezelve achterna; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland.
7En die sterke paarden gingen uit, en zochten voort te gaan, om het land te doorwandelen; want Hij had gezegd: Gaat heen, doorwandelt het land. En zij doorwandelden het land.
8En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze, die uitgegaan zijn naar het Noorderland, hebben Mijn Geest doen rusten in het Noorderland.
De kronen voor Jósua. De Spruite
9En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:
10Neem van de gevankelijk weggevoerden van Cheldaï, van Tobía, en van Jedája, en kom gij te dien dage, en ga in ten huize van Josía, den zoon van Zefánja, dewelke uit Babel gekomen zijn;
11Te weten, neem zilver en goud, en maak kronen; en zet ze op het hoofd van Jósua, den zoon van Józadak, den hogepriester.
12En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Ziet, een Man, Wiens Naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des HEEREN tempel bouwen.
13Ja, Hij zal den tempel des HEEREN bouwen, en Hij zal het sieraad dragen, en Hij zal zitten, en heersen op Zijn troon; en Hij zal Priester zijn op Zijn troon; en de raad des vredes zal tussen die Beiden wezen.
14En die kronen zullen wezen voor Chelem, en voor Tobía, en voor Jedája, en voor Chen, den zoon van Zefánja, tot een gedachtenis in den tempel des HEEREN.
15En die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen in den tempel des HEEREN, en gijlieden zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij vlijtiglijk zult horen naar de stem des HEEREN, uws Gods.