Zefanja 3
Het boek van de profeet Zefanja

HSV

Het oordeel over Jeruzalem

1Wee de rebelse, de besmette,

de stad die onderdrukt!

2Zij luistert niet naar de roepstem,

geen vermaning aanvaardt zij.

Op de HEERE vertrouwt zij niet,

tot haar God nadert zij niet.

3Spr. 28:15; Ezech. 22:27Haar vorsten zijn in haar midden

brullende leeuwen.

Haar rechters zijn avondwolven,

die tegen de morgen niets meer te knagen hebben.

4Jer. 23:11,32; Hos. 9:7Haar profeten zijn lichtzinnig,

mannen vol trouweloosheid.

Haar priesters ontheiligen het heilige,

zij doen de wet geweld aan.

5De rechtvaardige HEERE is in haar midden,

Hij Deut. 32:4doet geen onrecht.

Elke morgen brengt Hij Zijn recht aan het licht,

er ontbreekt niets aan.

Maar wie onrecht doet, kent geen schaamte.

6Ik heb heidenvolken uitgeroeid,

hun hoektorens zijn verwoest.

Ik heb hun straten leeggemaakt,

niemand trekt er nog doorheen.

Hun steden liggen in puin;

er is niemand meer,

geen enkele inwoner.

7Ik zei: Nu zult u Mij zeker vrezen,

u zult de vermaning aanvaarden,

opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden,

hoe Ik haar ook gestraft zou hebben.

Toch waren zij er vroeg bij,

zij hebben totaal verderfelijk gehandeld.3:7 zij … gehandeld - Letterlijk: zij hebben al hun daden verdorven.

8Daarom, verwacht Mij, spreekt de HEERE,

op de dag dat Ik opsta om buit te halen,

want Mijn oordeel is de heidenvolken te verzamelen,

de koninkrijken bijeen te brengen,

om over hen Mijn gramschap uit te storten,

heel Mijn brandende toorn.

Want door het vuur van Mijn na-ijver

zal heel dit land verteerd worden.

Heil na het oordeel

9Voorzeker, dan zal Ik bij de volken

de lippen veranderen in reine lippen,

zodat zij allen de Naam van de HEERE zullen aanroepen,

om Hem schouder aan schouder3:9 schouder aan schouder - Letterlijk: met een eenparige schouder. te dienen.

10Van over de rivieren van Cusj

zullen zij die vurig tot Mij bidden,

het volk, overal door Mij verspreid,3:10 het volk … verspreid - Letterlijk: de dochter van Mijn verspreiden.

Mijn offer brengen.

11Op die dag zult u niet beschaamd zijn over al uw daden

waarmee u tegen Mij in opstand kwam,

want dan zal Ik hen uit uw midden wegdoen

die uitgelaten zijn over uw hoogmoed.

Voortaan zult u zich niet meer verheffen

omwille van Mijn heilige berg.

12Maar Ik zal in uw midden doen overblijven

een ellendig en arm volk.

Zij zullen op de Naam van de HEERE vertrouwen.

13Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen

en geen leugen spreken,

en in hun mond zal niet gevonden worden

een tong die bedriegt.

Ja, zij zullen weiden en neerliggen,

en niemand zal hun schrik aanjagen.

14Zing vrolijk, Zach. 9:9dochter van Sion!

Juich, Israël!

Wees blij en spring op van vreugde met heel uw hart,

Zach. 9:9dochter van Jeruzalem!

15De HEERE heeft uw oordelen weggenomen,

Hij heeft uw vijand weggevaagd.

De Koning van Israël, de HEERE, is in uw midden:

u zult geen kwaad meer zien.

16Op die dag zal tegen Jeruzalem gezegd worden:

Wees niet bevreesd;

Sion, verlies de moed niet!3:16 verlies de moed niet - Letterlijk: laat uw handen niet slap worden.

17De HEERE, uw God, is in uw midden,

een Held, Die verlossen zal.

Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap.

Hij zal zwijgen in Zijn liefde.

Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.

18Wie bedroefd zijn vanwege de samenkomst

zal Ik verzamelen, zij zijn uit u;

de smaad drukt als een last op hen.

19Zie, in die tijd ga Ik optreden

tegen al uw verdrukkers.

Ik zal verlossen wie mank gaat,

bijeenbrengen wie verdreven is.

Ik zal hen maken tot lof en tot een naam

in heel het land waar zij beschaamd waren.

20In die tijd zal Ik u hierheen brengen,

namelijk in de tijd dat Ik u zal bijeenbrengen.

Voorzeker, Ik zal u maken tot een naam en tot lof

onder alle volken van de aarde,

wanneer Ik voor uw ogen een omkeer in uw gevangenschap breng,

zegt de HEERE.

3

Het oordeel over Jeruzalem

1Wee der ijselijke, en der bevlekte, der verdrukkende stad!

2Zij hoort naar de stem niet; zij neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op den HEERE; tot haar God nadert zij niet.

3Spr. 28:15. Ezech. 22:27.Haar vorsten zijn brullende leeuwen in het midden van haar; haar rechters zijn avondwolven, die de beenderen niet breken tot aan den morgen.

4Jer. 23:11, 32. Hos. 9:7.Haar profeten zijn lichtvaardig, gans trouweloze mannen; haar priesters verontreinigen het heilige, zij doen der wet geweld aan.

5De rechtvaardige HEERE is in het midden van haar, Hij Deut. 32:4.doet geen onrecht; allen morgen geeft Hij Zijn recht in het licht, er ontbreekt niet; doch de verkeerde weet van geen schaamte.

6Ik heb de heidenen uitgeroeid, hun hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daardoor gaat; hun steden zijn verstoord, zodat er niemand is, dat er geen inwoner is.

7Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik haar bezocht hebbe, waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven.

8Daarom verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; want Mijn oordeel is, de heidenen te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om over hen Mijn gramschap, de ganse hittigheid Mijns toorns uit te storten, want dit ganse land zal door het vuur van Mijn ijver verteerd worden.

9Gewisselijk, dan zal Ik tot de volken een reine spraak wenden; opdat zij allen den Naam des HEEREN aanroepen, opdat zij Hem dienen met een eenparigen schouder.

10Van de zijden der rivieren der Moren zullen Mijn ernstige aanbidders, met de dochter Mijner verstrooiden, Mijn offeranden brengen.

11Te dien dage zult gij niet beschaamd wezen vanwege al uw handelingen, waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want alsdan zal Ik uit het midden van u wegnemen, die van vreugde opspringen over uw hovaardij, en gij zult u voortaan niet meer verheffen om Mijns heiligen bergs wil.

12Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op den Naam des HEEREN betrouwen.

13De overgeblevenen van Israël zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedriegelijke tong gevonden worden; maar zij zullen weiden en nederliggen, en niemand zal hen verschrikken.

14Zing vrolijk, Zach. 9:9.gij dochter Sions, juich, Israël; wees blijde, en spring op van vreugde van ganser harte, gij Zach. 9:9.dochter Jeruzalems!

15De HEERE heeft uw oordelen weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd; de Koning Israëls, de HEERE, is in het midden van u, gij zult geen kwaad meer zien.

16Te dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: Vrees niet, o Sion! laat uw handen niet slap worden.

17De HEERE, uw God, is in het midden van u, een Held, Die verlossen zal; Hij zal over u vrolijk zijn met blijdschap, Hij zal zwijgen in Zijn liefde, Hij zal Zich over u verheugen met gejuich.

18De bedroefden, om der bijeenkomst wil, zal Ik verzamelen, zij zijn uit u; de schimping is een last op haar.

19Ziet, Ik zal te dien tijde al uw verdrukkers verdoen; en Ik zal de hinkenden behoeden, en de uitgestotenen verzamelen; en Ik zal ze stellen tot een lof, en tot een naam, in het ganse land, waar zij beschaamd zijn geweest.

20Te dier tijd zal Ik ulieden herwaarts brengen, ten tijde namelijk, als Ik u verzamelen zal; zekerlijk Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof, onder alle volken der aarde, als Ik uw gevangenissen voor uw ogen wenden zal, zegt de HEERE.