Waar hét licht op moet vallen … De kandelaar is uit één brok goud gemaakt. Het geheel suggereert het beeld van een plant, een levend organisme. Het past helemaal bij de tent van de ontmoeting. ‘Bij U, heer, is de Levensbron’ (Ps. 36:3, berijmd)! De hogepriester Aäron moet de napjes met olie zo op hun plaats zetten dat het licht van alle zeven naar voren valt, in de richting van de tafel met de broden. Zo werd ook het Heilige verlicht. In de avondschemering wordt de kandelaar aangestoken. Dag en nacht is er bij God Leven en Licht. Het Evangelie stelt ons Jezus de Christus in het licht. We horen Hem: ‘Ik ben het Leven.’ We horen Hem: ‘Ik ben het Licht der wereld.’ Voor Leven en Licht moeten we bij Hem zijn. Het licht valt hier op de tafel met de broden. We horen Jezus zeggen: ‘Ik ben het Brood des Levens.’ De tent van de ontmoeting met alles erop en eraan verwijst naar Jezus. Het licht moet op Hem vallen. Een christen reflecteert Christus ...: ‘Laat zo je licht maar schijnen, bij alles wat je doet!’