Daarop zei Boaz tegen zijn knecht die over de maaiers aangesteld was: Wie behoort deze jonge vrouw toe? De knecht die over de maaiers was aangesteld, antwoordde en zei: Dat is de Moabitische jonge vrouw die met Naomi teruggekeerd is uit het land Moab. Ruth 2:5-6
Oog voor de ander Niet alleen is Boaz heel gelovig in zijn woorden, hij is het ook in zijn daden. Hij zíet de ander en hij ontfermt zich over de zwakken, naar wie Gods hart in het bijzonder uitgaat: de weduwen, de vreemdelingen. Boaz ziet een vrouw die hij nog niet eerder zag. Hij ontdekt haar sociale nood: ze is een buitenlandse, een arme weduwe ook nog. En in plaats van dat hij iets zegt als: ‘die hebben we er al genoeg’, zegt hij tegen haar dat ze vooral op zijn akker moet blijven. Bovendien beschermt hij haar tegen mogelijk ongewenste acties van zijn knechten. Kortom: Boaz heeft oog voor Ruth, voor haar kwetsbaarheid, armoede en nood. En hij helpt. Dat is een prachtige trek aan Boaz. Hij lijkt op zijn latere grote Zoon: de Heere Jezus. Die heeft dat volmaakt gedaan, zodanig dat vreemdelingen, naakten, armen en blinden door het geloof in Hem en Zijn werk aangenomen worden tot kinderen van God. Wees dan barmhartig, zoals ook uw Vader barmhartig is (Luk. 6:36).