Wee, wee de grote stad De stem uit de hemel gaat door met spreken. Rouw zal er komen bij allen die gemene zaak hebben gemaakt met Babylon. De koningen van de aarde zullen huilen over de sterke stad. De kooplieden zullen huilen over de verwoesting van haar grote rijkdom. Niemand koopt hun waren meer. Ontzaglijk veel hebben ze naar Babylon (in die tijd Rome) verhandeld. Zelfs lichamen en zielen van mensen. Mensen zijn als beesten behandeld. Mensenlevens tellen niet. De weelde van Babylon rust op mensonterende slavernij. Ook de zeelui die alles vervoerd hebben beklagen de stad die haars gelijke niet had. Van de handel zijn mensen rijk geworden. 'Wee, wee', roepen alle aardsgezinden in koor. Allen zijn ontzet dat de stad in één uur onderging. Allen blijven uit angst van verre staan. Wegens hun eigenbelang treuren ze. Maar blij mogen zijn allen die in de hemel God dienen. God oordeelt degenen die hen hebben veroordeeld. 'Zie, Mijn dienaren zullen juichen vanwege een hart vol vreugde, maar ú zult schreeuwen vanwege een hart vol leed ...' (Jes. 65:14)