Laat de Almachtige mij antwoorden, en laat mijn Tegenstander een aanklacht op schrift stellen. … Ik zou die op mij binden als een kroon. Job 31:35b, 36b
Jobs slotpleidooi In een bewogen slotpleidooi verantwoordt Job zijn leven. Hij bewijst hiermee zijn onschuld voor God en mensen. In de verzen die wij gelezen hebben wijst hij alle beschuldigingen van de hand. Steeds weer klinkt het 'als ik' ter ontkenning van de zonde die dan volgt. Job noemt de algemeen bekende zonden van de machtigen en rijken op. Zoals het misbruiken van de mooie jonge slavinnen. Job gaf geen ruimte aan deze begeerte. Het wegkijken van de nood van weduwen, armen en wezen noemt hij. Ook onrecht tegen over pachters. In de verzen 26-28 ontkent hij ooit de zon of de maan aanbeden te hebben. Job was dag en nacht op de Heere gericht. Hij heeft de gevaren van zijn macht en rijkdom steeds duidelijk gezien. Job stelt zich voor het rechtbank van God en zegt: 'Klaag mij aan, ik zal die aanklacht als een kroon dragen.' Veroordeel Job niet, hij heeft God om niet gediend! (Job 1:9: 'Is het zonder reden dat Job God vreest?')