Rachel weent Het leven van Rachel, de vrouw van aartsvader Jakob, werd getekend door bittere concurrentie met haar oudere zus en door veel tranen. De profeet Jeremia brengt haar in herinnering als hij de ellende in zijn eigen dagen ziet: jongeren die worden weggevoerd naar Babel. Mattheüs grijpt terug op die woorden om de ellende van zijn dagen te beschrijven. De moeders van Bethlehem wenen om hun vermoorde zoontjes, zoals ooit de moeders van Israël weenden om hun weggevoerde kinderen, zoals nog weer eerder Rachel weende. Wat opvalt is dat Mattheüs zich niet met woorden van troost richt tot de moeders van Bethlehem. Hij zegt ook niet: 'Het zal vast wel ergens goed voor zijn geweest.' Hij erkent de tranen en laat het daar bij. Er zijn omstandigheden waarin dat het beste is om te doen. Hoe reageer jij op heftig leed bij een ander? Hoe zou je zelf benaderd willen worden in dergelijke omstandigheden? Mattheüs richt zich niet met woorden tot de moeders van Bethlehem.