En gij, mijn ziel, looft u Hem bovenal Daar waar de HEERE het diepste Woord spreekt, stijgt de hoogste lof op. Loof de HEERE vanaf de aarde, aldus de aansporing. Aardse lofgezangen. Mensen sluiten de rij, zij die in hun leven ‘God voor het lest bewaarden’, zoals Smytegelt zei, komen achteraan voor de diepste klanken. Zanglustigen opgesomd, een reeks in de verzen 7-10. Van imposante zeedieren als de enorme walvissen, de waterdiepten waar geen mens kan komen, tot de vruchtbomen en de beesten die over de grond kruipen en door de lucht vliegen. Ten slotte de mens. Koningen en rechters, jonge mannen en jonge vrouwen, oud en jong, allemaal moeten zij de heerlijke Naam van de HEERE loven. In de slotzin de gunstelingen die met gekregen zicht op het diepste Woord als nachtegalen het lied van het Lam zingen. Gods eerste en laatste Woord, Gods eeuwige Woord stemt dankbaar. Het hoogste lied zingen Gods bruiloftskinderen: in mensen welbehagen. God heeft ons hart en ons gemoed verheugd door Zijn lieve Zoon. (Maarten Luther)