Adempauze Na de turbulente geschiedenis met Abimelech en vóór de bijna hopeloze situatie onder de Filistijnen en de Ammonieten later in dit hoofdstuk, is er een periode van relatieve welvaart. Twee richters van wie we vrijwel niets weten, richten Israël in totaal wel vijfenveertig jaar lang. Onder Tola en Jaïr heerst er vrede in het land. Het feit dat Jaïr zo veel zonen had en die zonen zoveel ezelshengsten en steden, wijst op voorspoed. Toch lezen we na de dood van Abimelech nergens dat het volk terugkeerde tot de dienst aan de Heere. Opnieuw blijkt dat de Heere ons berouw niet nodig heeft om ons genadig te zijn. Twee keer staat er dat een richter 'opstond'. Dat lezen we ook vaak van de Heere. Hij staat op om Israël te verlossen. Wel opmerkelijk dat er niet staat dat Tola en Jaïr door de Heere gezonden werden. De afstand tussen de Heere en Israël neemt toe. En daarmee ook de chaos in het land. Hebben we geen reden om te zeggen: "Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn?" Dat we God dankbaar zouden zijn voor de dagelijkse bewaring van onszelf en onze kinderen? (Matthew Henry)