Efraïm is als een duif, onnozel, zonder verstand; Egypte roepen zij te hulp, naar Assyrië gaan zij!
Hosea 7:11
Botte duif
Efraïm is als een duif. Je kunt nog denken dat hier iets positiefs wordt gezegd. De duif die het olijftakje naar de ark brengt, de duif uit de liefdespoëzie van Hooglied. Zelfs de Heilige Geest wordt met een duif vergeleken. Maar zo positief is het hier niet.
Efraïm is als een duif: onnozel, zonder verstand. De duif fladdert en zoekt dan hier, dan daar weer steun. Israël gaat dan weer naar Assyrië, dan naar Egypte. Sterke, machtige rijken. Maar de Almachtige negeren ze. Ze gaan niet terug naar de Allerhoogste (vs. 16). Hij heeft hun armen sterk gemaakt, maar zij blijven kwaad tegen Hem bedenken.
Daarom mislukken alle plannen. Als zij op weg gaan, spreidt God zijn net over hen uit. Hij haalt ze uit de lucht. Het brengt het volk niet tot inkeer. Wat een intriest beeld. 'Ik zou hen wel willen verlossen', zegt God. 'Maar zij spreken leugens tegen mij, zij roepen niet tot mij met hun hart'.
Wat zal de droevige afloop van zo’n onbekeerlijk volk zijn? De haren rijzen mij te berge, als ik bedenk hoe de HEERE gewoonlijk met een volk omging, dat na veel zware slagen zich niet wilde laten genezen. (Abraham Hellenbroek)