Wennen aan de afwezigheid van God In de begintijd van Israël kwam het vernoemen niet voor. Ieder kind kreeg een unieke naam die iets vertelde over zijn leven. Voor een naamgeving was dus kennis van God of profetische begaafdheid nodig. In de loop van de tijd verloor men deze begaafdheid en vernoemde men het kind naar iemand uit de familie. De geestelijke leiders zagen het verdwijnen van de profetische gave als een gebrek van geestelijke leven. Bij de geboorte van Johannes is dit vernoemen een gewoonte geworden. Men is zelfs verbaasd dat zijn moeder hem Johannes wil noemen en hem niet vernoemd naar zijn vader. Ze zijn er zich dus niet eens meer van bewust dat zij hiermee eigenlijk een bewijs van geestelijk armoede laten zien. Het gebrek aan kennis van God en profetie is voor hen normaal geworden. Wij leven ook in een tijd waar God soms afwezig lijkt. Laten wij daar nooit aan wennen. Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon (Hebreeën 1:1).