Ik heb u bij uw naam geroepen Saulus van Tarsen heeft een verschrikkelijk plan. Hij wil al de volgers van Christus doden. De hogepriester moet hem hierbij helpen om zelfs de christenen die in het buitenland wonen te treffen. Hij gaat naar Damascus en wordt onderweg stilgezet, een verblindend licht verschijnt en hij valt op de grond. Hij wordt geroepen en hoort zijn naam: ‘Saul, Saul’. Wordt hij als kenner van de Schrift niet herinnerd aan Saul, die David vervolgde en in de grot komt waar David verblijft. David neemt de kans niet waar om Saul te doden, maar roept hem ook bij zijn naam. Zo wordt Saulus hier geroepen door de grote Zoon van David, Jezus. Dan volgt de vraag waarom hij Jezus vervolgt. Dat kan toch niet meer? Jezus zit toch veilig aan de rechterhand van God, Zijn Vader? Ja, maar vormt de gemeente van Christus niet Zijn lichaam? Gods kinderen zijn toch Zijn leden en zo zijn ze verbonden met Christus. Eens klonk uw naam bij het doopvont. Toen werd u geroepen om het eigendom van Christus te worden. ‘O, Jezus (¼) uw naam die mij geloven doet: Gij gaat mij reddend voor.’ (Lied 458:1, Weerklank)