Ik en verder niemand Na de Filistijnen in het westen, Moab en Ammon in het oosten en de Cusjieten in het zuiden komen we bij Assyrië in het noorden terecht. Zefanja kondigt Gods oordeel aan over alle volken, zoals hij in het voorafgaande sprak over alle goden van de aarde. Eens worden alle volken door God geoordeeld. De grootmacht van die tijd zal ook door Gods hand ondergaan. Te denken valt aan de verovering door de Babyloniërs. De Assyrische hoofdstad Ninevé wordt tot een wildernis gemaakt. Wilde dieren nemen de plaats in van de mensen. De prachtige gebouwen liggen in puin en de cederhouten binten hebben geen functie meer. Dit wordt er van de stad die pochte dat zij boven alles stond en daarmee een onaantastbare positie innam. Alleen God komt die plaats toe. Daarom is ze een aanfluiting geworden. Ze vierde feest en waande zich veilig. Maar buiten God is het nergens veilig. ‘En zij aanbaden het beest en zeiden: Wie is aan dit beest gelijk? En wie kan er oorlog tegen voeren?’ (Openb. 13:4)