Gerechtigheid en broederliefde als kenmerken van het kind van God
1Zie, Joh. 1:12hoe groot is de liefde die de Vader ons gegeven heeft: dat wij kinderen van God worden genoemd. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent.
2Geliefden, Jes. 56:5; Joh. 1:12; Rom. 8:15; Gal. 3:26; 4:6nu zijn wij kinderen van God, Matt. 5:12; Rom. 8:18; 2 Kor. 4:17en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Filipp. 3:21; Kol. 3:4Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is.
3En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, zoals Hij rein is.
4Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; 1 Joh. 5:17want de zonde is de wetteloosheid.
5Jes. 53:12; 1 Tim. 1:15En u weet dat Hij geopenbaard is om onze zonden weg te nemen; Jes. 53:9; 2 Kor. 5:21; 1 Petr. 2:22en zonde is er in Hem niet.
6Ieder die in Hem blijft, zondigt niet; ieder die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend.
7Lieve kinderen, laat niemand u misleiden. 1 Joh. 2:29Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig, zoals Hij rechtvaardig is.
8Wie de zonde doet, is uit de duivel; want de duivel zondigt vanaf het begin. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, dat Hij de werken van de duivel verbreken zou.
91 Joh. 5:18Ieder die uit God geboren is, doet de zonde niet, 1 Petr. 1:23want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is.
10Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de duivel te herkennen. Ieder die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft.
11Want dit is de boodschap die u vanaf het begin gehoord hebt, Vers 23; Joh. 13:34; 15:12dat wij elkaar moeten liefhebben;
12niet zoals Gen. 4:8Kaïn: hij was uit de boze en sloeg zijn broer dood. En waarom sloeg hij hem dood? Hebr. 11:4Omdat zijn werken slecht waren en die van zijn broer rechtvaardig.
13Joh. 15:18Verwonder u niet, mijn broeders, als de wereld u haat.
141 Joh. 2:10Wij weten dat wij zijn overgegaan uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben; wie zijn broeder niet liefheeft, blijft in de dood.
15Ieder die zijn broeder haat, is een moordenaar; Matt. 5:21; Gal. 5:21en u weet dat geen moordenaar het eeuwige leven blijvend in zich heeft.
16Joh. 15:13; Efez. 5:2Hieraan leerden wij de liefde kennen, dat Hij voor ons Zijn leven heeft gegeven. Ook wij moeten voor de broeders het leven geven.
17Deut. 15:7; Luk. 3:11; Jak. 2:15Wie dan de goederen van de wereld heeft, en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn hart3:17 hart - Letterlijk: ingewanden. voor hem toesluit, hoe kan de liefde van God in hem blijven?
Vrijmoedigheid tot God
18Mijn lieve kinderen, laten wij niet liefhebben met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid.
19En hieraan weten wij dat wij uit de waarheid zijn, en zo zullen wij ons hart voor Hem geruststellen.
20Want als ons hart ons veroordeelt, God is meer dan ons hart, en Hij weet alle dingen.
21Geliefden! Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid om tot God te gaan;
22Jer. 29:12; Matt. 7:8; 21:22; Mark. 11:24; Luk. 11:9; Joh. 14:13; 16:24; Jak. 1:5; 1 Joh. 5:14en wat wij ook maar bidden, ontvangen wij van Hem, omdat wij Zijn geboden in acht nemen en doen wat Hem welgevallig is.
23Joh. 6:29; 17:3En dit is Zijn gebod: dat wij geloven in de Naam van Zijn Zoon, Jezus Christus, Lev. 19:18; Matt. 22:39; Joh. 13:34; 15:12; Efez. 5:2; 1 Thess. 4:9; 1 Petr. 4:8; 1 Joh. 4:21en dat wij elkaar liefhebben, zoals Hij ons een gebod gegeven heeft.
24Joh. 14:23; 15:10; 1 Joh. 4:12En wie Zijn geboden in acht neemt, blijft in Hem en Hij in hem. En hieraan weten wij dat Hij in ons blijft, namelijk aan de Geest, Die Hij ons gegeven heeft.
3
De kinderen Gods
1Ziet, Joh. 1:12.hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent.
2Geliefden, Jes. 56:5. Joh. 1:12. Rom. 8:15. Gal. 3:26. 4:6.nu zijn wij kinderen Gods, Matt. 5:12. Rom. 8:18. 2 Kor. 4:17.en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Filipp. 3:21. Kol. 3:4.Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.
3En een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is.
4Een iegelijk, die de zonde doet, die doet ook de ongerechtigheid; 1 Joh. 5:17.want de zonde is de ongerechtigheid.
5Jes. 53:12. 1 Tim. 1:15.En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; Jes. 53:9. 2 Kor. 5:21. 1 Petr. 2:22.en geen zonde is in Hem.
6Een iegelijk, die in Hem blijft, die zondigt niet; een iegelijk, die zondigt, die heeft Hem niet gezien, en heeft Hem niet gekend.
7Kinderkens, dat u niemand verleide. 1 Joh. 2:29.Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is.
8Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.
91 Joh. 5:18.Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, 1 Petr. 1:23.want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.
10Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft.
11Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, Vers 23. Joh. 13:34. 15:12.dat wij elkander zouden liefhebben.
12Niet gelijk Gen. 4:8.Kaïn, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Hebr. 11:4.Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig.
13Joh. 15:18.Verwondert u niet, mijn broeders, zo u de wereld haat.
141 Joh. 2:10.Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.
15Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; Matt. 5:21. Gal. 5:21.en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende.
16Joh. 15:13. Efez. 5:2.Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen.
17Deut. 15:7. Luk. 3:11. Jak. 2:15.Zo wie nu het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem?
18Mijn kinderkens, laat ons niet liefhebben met den woorde, noch met de tong, maar met de daad en waarheid.
19En hieraan kennen wij, dat wij uit de waarheid zijn, en wij zullen onze harten verzekeren voor Hem.
20Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen.
21Geliefden! Indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God;
22Jer. 29:12. Matt. 7:8. 21:22. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 14:13. 16:24. Jak. 1:5. 1 Joh. 5:14.En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren, en doen, hetgeen behagelijk is voor Hem.
23Joh. 6:29. 17:3.En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, Lev. 19:18. Matt. 22:39. Joh. 13:34. 15:12. Efez. 5:2. 1 Thess. 4:9. 1 Petr. 4:8. 1 Joh. 4:21.en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft.
24Joh. 14:23. 15:10. 1 Joh. 4:12.En die Zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in denzelven. En hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft, namelijk uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft.