Deuteronomium 15
Het vijfde boek van Mozes Deuteronomium

HSV

Over het jaar van kwijtschelding

1Na verloop van Ex. 21:2; Jer. 34:14zeven jaar moet u kwijtschelding verlenen.

2Dit nu is wat de kwijtschelding inhoudt: iedere schuldeiser die iets aan zijn naaste geleend heeft, moet hem dat kwijtschelden. Hij mag van zijn naaste of zijn broeder geen betaling eisen, aangezien men een kwijtschelding heeft uitgeroepen voor de HEERE.

3Van een buitenlander mag u betaling eisen, maar wat er van u bij uw broeder is, moet u15:3 u - Letterlijk: uw hand. kwijtschelden.

4Overigens hoeft er onder u geen arme te zijn, want de HEERE zal u overvloedig zegenen in het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen,

5als u tenminste de stem van de HEERE, uw God, nauwgezet gehoorzaamt, door al deze geboden die ik u heden gebied, nauwlettend in acht te nemen.

6Wanneer de HEERE, uw God, u gezegend heeft, zoals Hij tot u gesproken heeft, dan Deut. 28:12zult u aan vele volken leningen verstrekken, maar zelf zult u niets hoeven te lenen; en u zult over vele volken heersen, maar over u zullen zij niet heersen.

7Maar als er onder u een arme zal zijn, iemand uit uw broeders, binnen een van uw poorten, in uw land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, dan mag u uw hart niet verstokken, of uw hand sluiten voor uw broeder die arm is.

8Integendeel, u moet uw hand wijd voor hem opendoen en hem overvloedig lenen, genoeg voor wat hem ontbreekt.

9Wees op uw hoede dat niet de verderfelijke gedachte in uw hart opkomt dat het zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, naderbij komt – waardoor u uw broeder die arm is niets gunt15:9 waardoor … niets gunt - Letterlijk: en uw oog boos wordt jegens uw broeder die arm is. en hem niets geeft, en hij over u tot de HEERE roept en er zonde in u is.

10Matt. 5:42; Luk. 6:35U moet hem overvloedig geven, en laat uw hart niet verdrietig zijn als u hem geeft. Want vanwege deze zaak zal de HEERE, uw God, u zegenen in al uw werk en in alles wat u ter hand neemt.

11Want Matt. 26:11; Joh. 12:8armen zullen binnen uw land nooit ontbreken. Daarom gebied ik u: U moet uw hand wijd opendoen voor uw broeder, de onderdrukte en de arme15:11 de onderdrukte en de arme - Letterlijk: uw onderdrukte en uw arme. in uw land.

12Ex. 21:2; Jer. 34:14Als uw broeder, een Hebreeuwse man of Hebreeuwse vrouw, aan u verkocht is, dan zal hij u zes jaar dienen; maar in het zevende jaar moet u hem vrij van u laten weggaan.

13En als u hem vrij van u laat weggaan, mag u hem niet met lege handen laten gaan.

14U moet hem overvloedig geven van uw kleinvee, uw dorsvloer en uw perskuip; van dat waarmee de HEERE, uw God, u gezegend heeft, moet u hem geven.

15En u moet bedenken dat u een slaaf geweest bent in het land Egypte, en dat de HEERE, uw God, u verlost heeft; daarom gebied ik u heden deze zaak.

16Maar het moet zijn, als hij tegen u zegt: Ik wil niet bij u weggaan, omdat hij u en uw gezin liefheeft, omdat hij het goed bij u heeft,

17dat u Ex. 21:6een priem neemt en die door zijn oor en in de deur steekt; dan zal hij voor altijd uw slaaf zijn. Ook bij uw slavin moet u zo doen.

18Laat het niet moeilijk zijn in uw ogen als u hem vrij van u laat weggaan, want hij heeft u zes jaar dubbel zoveel opgeleverd als een dagloner.15:18 want hij … een dagloner - Letterlijk: want hij is een dubbelloons dagloner. Dan zal de HEERE, uw God, u zegenen in alles wat u doet.

Heiliging van de eerstgeborenen van het vee

19Ex. 13:2; 22:29; 34:19; Lev. 27:26; Num. 3:13Alle mannelijke eerstgeborenen die bij uw runderen en uw kleinvee geboren worden, moet u voor de HEERE, uw God, heiligen. U mag met de eerstgeborene van uw rund geen arbeid verrichten, en de eerstgeborene van uw kleinvee mag u niet scheren.

20Voor het aangezicht van de HEERE, uw God, moet u het eten, u en uw gezin, jaar op jaar, op de plaats die de HEERE zal uitkiezen.

21Lev. 22:20; Deut. 17:1Maar als er een gebrek aan is, als het mank is of blind, of als het enig ernstig gebrek heeft, mag u het niet aan de HEERE, uw God, offeren.

22Binnen uw poorten mag u het eten, of u nu onrein bent of rein, net als bij een gazelle en een hert.

23Deut. 12:16,23Alleen zijn bloed mag u niet eten; u moet het als water over de aarde uitgieten.

15

Van het vrijheidsjaar

1Ten Ex. 21:2. Jer. 34:14.einde van zeven jaren zult gij een vrijlating maken.

2Dit nu is de zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen.

3Den vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten;

4Alleenlijk, omdat er geen bedelaar onder u zal zijn; want de HEERE zal u overvloediglijk zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, ten erve zal geven, om hetzelve erfelijk te bezitten;

5Indien gij slechts de stem des HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, dat gij waarneemt te doen al deze geboden, die ik u heden gebiede.

6Want de HEERE, uw God, zal u zegenen, gelijk als Hij tot u heeft gesproken, zo Deut. 28:12.zult gij aan vele volken lenen; maar gij zult niet ontlenen; en gij zult over vele volken heersen; maar over u zullen zij niet heersen.

Bezorgen der armen

7Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder, die arm is;

8Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt.

9Wacht u, dat in uw hart geen Belialswoord zij, om te zeggen: Het zevende jaar, het jaar der vrijlating, naakt; dat uw oog boos zij tegen uw broeder, die arm is, en dat gij hem niet gevet; en hij over u roepe tot den HEERE, en zonde in u zij.

10Matt. 5:42. Luk. 6:35.Gij zult hem mildelijk geven, en uw hart zal niet boos zijn, als gij hem geeft; want om dezer zake wil zal u de HEERE, uw God, zegenen in al uw werk, en in alles, waaraan gij uw hand slaat.

11Want Matt. 26:11. Joh. 12:8.de arme zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebiede ik u, zeggende: Gij zult uw hand mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw bedrukte en aan uw arme in uw land.

12Ex. 21:2. Jer. 34:14.Wanneer uw broeder, een Hebreeër of een Hebreeïnne, aan u verkocht zal zijn, zo zal hij u zes jaren dienen; maar in het zevende jaar zult gij hem vrij van u laten gaan.

13En als gij hem vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet ledig laten gaan:

14Gij zult hem rijkelijk opleggen van uw kudde, en van uw dorsvloer, en van uw wijnpers; waarin u de HEERE, uw God, gezegend heeft, daarvan zult gij hem geven.

15En gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat u de HEERE, uw God, verlost heeft; daarom gebiede ik u heden deze zake.

16Maar het zal geschieden, als hij tot u zeggen zal: Ik zal niet van u uitgaan, omdat hij u en uw huis liefheeft, dewijl het hem wel bij u is;

17Zo zult gij Ex. 21:6.een priem nemen, en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen.

18Het zal niet hard zijn in uw ogen, als gij hem vrij van u gaan laat; want als een dubbel-loons-dagloner heeft hij u zes jaren gediend; zo zal u de HEERE, uw God, zegenen in alles, wat gij doen zult.

Heiliging der eerstgeborenen van het vee

19Ex. 13:2. 22:29. 34:19. Lev. 27:26. Num. 3:13.Al het eerstgeborene, dat onder uw runderen en onder uw schapen zal geboren worden, zijnde een manneken, zult gij den HEERE, uw God, heiligen; gij zult niet arbeiden met den eerstgeborene van uw os, noch de eerstgeborene uwer schapen scheren.

20Voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, zult gij ze jaar op jaar eten in de plaats, die de HEERE zal verkiezen, gij en uw huis.

21Lev. 22:20. Deut. 17:1.Doch als enig gebrek daaraan zal zijn, hetzij mank of blind, of enig kwaad gebrek, zo zult gij het den HEERE, uw God, niet offeren;

22In uw poorten zult gij het eten; de onreine en de reine te zamen, als een ree, en als een hert,

23Deut. 12:16, 23.Zijn bloed alleen zult gij niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.