Jesaja 26
Het boek van de profeet Jesaja

HSV

Lofzang van de verlosten

1Op die dag zal dit lied gezongen worden in het land Juda:

Wij Ps. 46:6; 125:1; Spr. 18:10hebben een sterke stad,

God stelt heil

tot muren en vestingwallen.

2Doe de poorten open,

zodat het rechtvaardige volk kan binnengaan,

dat de trouw bewaart.

3Het is Uw vaste voornemen:

U zult volkomen vrede bewaren,

want men heeft op U vertrouwd.

4Vertrouw op de HEERE, tot in eeuwigheid,

want de HEEREHEERE is een eeuwige rots.26:4 eeuwige rots - Letterlijk: rots van eeuwigheden.

5Voorzeker, Hij haalt ze neer, de bewoners van de hoogte,

de hoogverheven stad;

Hij vernedert haar, Hij werpt haar neer, tot de grond toe,

Hij stort haar neer tot in het stof.

6De voet zal haar vertrappen,

de voeten van de ellendige,

de voetstappen van de armen.

7Het pad van de rechtvaardige is geheel effen,

recht is het spoor dat U voor de rechtvaardige baant.

8Ook in de weg van Uw oordelen, HEERE,

hebben wij U verwacht;

naar Uw Naam en naar Uw gedachtenis

gaat het verlangen van onze ziel uit.

9Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht,

ja, met mijn geest diep in mij zoek ik U ernstig.

Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen,

leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.

10Al wordt de goddeloze genade bewezen,

hij leert niet wat gerechtigheid is:

in een land van recht bedrijft hij onrecht

en de hoogheid van de HEERE ziet hij niet.

11HEERE, Uw hand is opgeheven,

maar zij zien het niet.

Toch zullen zij het zien en beschaamd worden vanwege de ijver voor Uw volk;

ja, het vuur voor Uw tegenstanders – het zal hen verteren.

12HEERE, U zult voor ons vrede beschikken,

want al onze zaken hebt U ook voor ons in orde gebracht.

13HEERE, onze God, andere heren dan U hebben over ons geheerst,

door U alleen gedenken wij Uw Naam.

14Doden zullen niet herleven;

gestorvenen zullen niet opstaan.

Daarom hebt U hen gestraft, hen weggevaagd,

elke gedachtenis aan hen doen vergaan.

15HEERE, U hebt dit volk vermeerderd,

U hebt dit volk vermeerderd, U hebt Uzelf verheerlijkt,

U hebt hen ver weggedaan, in alle einden der aarde.

16HEERE, in de benauwdheid hebben zij U gezocht,

een fluisterend gebed uitgestort, toen Uw vermaning over hen kwam.

17Joh. 16:21Zoals een zwangere vrouw die op het punt staat te baren,

ineenkrimpt en het uitschreeuwt in haar weeën,

zo waren wij voor Uw aangezicht, HEERE.

18Wij waren zwanger, wij krompen ineen, maar het was als baarden wij wind:

wij hebben het land geen heil gebracht,

wereldbewoners zijn niet geboren.26:18 geboren - Letterlijk: gevallen.

19Uw doden zullen leven – ook mijn dood lichaam – zij zullen opstaan.

Ontwaak en juich, u die woont in het stof,

want Uw dauw zal zijn als dauw op jong, fris groen

en de aarde zal de gestorvenen baren.26:19 baren - Letterlijk: laten vallen.

20Ga, Mijn volk, treed uw kamers binnen,

sluit uw deuren achter u.

Verberg u 2 Kor. 4:17voor een klein ogenblik,

totdat de gramschap over is.

21Want zie, de HEERE gaat uit Zijn plaats

om de ongerechtigheid van de bewoners van de aarde aan hen te vergelden.

De aarde zal het bloed dat erop vergoten is, aan het licht brengen.

Zij zal haar gedoden niet langer bedekt houden.

26

Danklied der verlosten

1Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda; Wij Ps. 46:6. 125:1. Spr. 18:10.hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen.

2Doet de poorten open, dat het rechtvaardige volk daarin ga, hetwelk de getrouwigheden bewaart.

3Het is een bevestigd voornemen, Gij zult allerlei vrede bewaren, want men heeft op U vertrouwd.

4Vertrouwt op den HEERE tot in der eeuwigheid; want in den Heere HEERE is een eeuwige rotssteen.

5Want Hij buigt de hooggezetenen neder, de verheven stad; Hij vernedert ze, Hij vernedert ze tot de aarde toe, Hij doet ze tot aan het stof reiken.

6De voet zal ze vertreden, de voeten des ellendigen, de treden der armen.

7Het pad des rechtvaardigen is geheel effen, den gang des rechtvaardigen weegt Gij recht.

8Wij hebben ook in den weg Uwer gerichten, U, o HEERE! verwacht; tot Uw Naam en tot Uw gedachtenis is de begeerte onzer ziel.

9Met mijn ziel heb ik U begeerd in den nacht, ook zal ik met mijn geest, die in het binnenste van mij is, U vroeg zoeken; want wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zo leren de inwoners der wereld gerechtigheid.

10Wordt den goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans richtig land, en hij ziet de hoogheid des HEEREN niet aan.

11HEERE! is Uw hand verhoogd, zij zien het niet; maar zij zullen het zien, en beschaamd worden, vanwege den ijver over Uw volk, ook zal het vuur Uw wederpartijders verteren.

12HEERE! Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht.

13HEERE, onze God! andere heren, behalve Gij, hebben over ons geheerst; doch door U alleen gedenken wij Uws Naams.

14Dood zijnde zullen zij niet weder leven, overleden zijnde zullen zij niet opstaan; daarom hebt Gij hen bezocht, en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan.

15Gij, o HEERE! hadt dit volk vermeerderd, Gij hadt dit volk vermeerderd; Gij waart verheerlijkt geworden; maar Gij hebt hen in al de einden des aardrijks verre weggedaan.

16HEERE! in benauwdheid hebben zij U bezocht; zij hebben hun stil gebed uitgestort, als Uw tuchtiging over hen was.

17Joh. 16:21.Gelijk een bevruchte vrouw, als zij nadert tot het baren, smarten heeft, en schreeuwt in haar weeën, alzo zijn wij geweest, o HEERE! vanwege Uw aangezicht.

18Wij waren bevrucht, wij hadden de smarten, maar wij hebben niet dan wind gebaard; wij deden het land geen behoudenis aan, en de inwoners der wereld vielen niet neder.

19Uw doden zullen leven, ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij, die in het stof woont! want uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen.

20Ga henen, Mijn volk! ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u toe; verberg u 2 Kor. 4:17.als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga.

21Want ziet, de HEERE zal uit Zijn plaats uitgaan, om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken; en de aarde zal haar bloed ontdekken, en zal haar doodgeslagenen niet langer bedekt houden.